vrouwen, zoals mevrouw Helderder van Pluk van de Petteflet, de buurvrouwen van Tante Patent, de mevrouwen ministers van Jorrie en Snorrie...
A: Dat is niet zo. Het zijn niet zozeer vrouweneigenschappen, maar het is de burgerlijkheid waar ik me altijd tegen verzet heb. Tegen het burgermansfatsoen, het kijken naar de buren of die wel schone gordijnen hebben, weet je wel? En of zij netjes hun kinderen kleden of zij wel keurig zijn. Dat is een fatsoensbegrip wat ik altijd gehaat heb, van mijn jeugd af. Dus als ik me ironisch over vrouwen uitlaat, dan zijn dat dit soort vrouwen, burgerlijke vrouwtjes, burgertrutten.
Er bestaan veel interpretaties over uw boeken. Eén daarvan zegt bijvoorbeeld, dat Otje een boek tegen de vreemdelingenpolitie is en dat de vader van Otje symbool staat voor een illegale immigrant. Heeft u inderdaad uw boeken als zinnebeelden bedoeld?
A: Nee, dat is allemaal achteraf gepraat. Zo was het in die tijd nog niet. Nu zijn er illegale asielzoekers en zo. Als ik mijn boeken herlees, kan ik die vergelijking begrijpen, maar het was niet zo bedoeld. Sommigen zeggen ook dat Pluk een boodschap voor het milieu of voor het bewaren van de natuur in zich heeft. Dan wijzen ze op de Torteltuin, die niet verstoord mocht worden en die gered moest worden. Maar ik heb nooit opzettelijk maatschappelijke thema's in mijn boeken gebruikt. Als er zoiets in voorkomt, dan is dat altijd per ongeluk.
Komen zulke ‘aangeprate interpretaties’ van uw boeken wel vaker voor?
A: Jawel, hoor. Gezeur, noem ik dat. Gezeur achteraf. Mensen, die zeggen iets, wat ik niet heb bedoeld. Ik heb nooit iets bedoeld, ik wilde altijd alleen maar amuseren en dat is me gelukt ook. Maar er zijn soms dingen in mijn boeken, die ik zelf pas nu ontdek. Ik heb me niet lang geleden nog een keer Otje laten voorlezen. En toen trof mij een zin: de kraai in Otje wil een hele lekkere kever opeten. Maar dan hoort ie, dat die kever Dirk heet, hij heeft dus een naam. Dan zegt ie: ‘als het een naam heeft, dan kan ik het niet opeten’. Dat vind ik dus het mooist, dat heb ik zelf ontdekt. Als het een naam heeft, dan moet je het geen kwaad doen. Dan vind ik zelf wel iets, niet opzettelijk, maar per ongeluk. Je denkt aan de sluipschutters in Sarajevo, en je denkt: als je nou wist, wie daar leeft en welke naam het heeft, dan zou je niet doden.
Welk van uw boeken bevalt u het best? Otje?
A: Nou, dat kan ik niet zeggen. In Otje waren er mooie dingen, hoor. Ook in Pluk. Mooi vind ik nog Heksen en zo, sprookjes.
Zijn er boeken, die u niet meer mooi vindt, die u niet meer bevallen?
A: Ja, hoor. Ook in Otje heb ik gedeelten, waarvan ik denk: nee, dat is niet leuk. Helemaal niet leuk. Niet goed genoeg. Maar met Pluk heb ik het niet zo erg; ik vind het allemaal aardig. Maar Otje heeft bepaalde gedeelten, waarvan ik denk: dat is onzin, dat is niet waar, dat is gewoon gelogen. Ik let er altijd op, dat een boek waar is. Dat is misschien onzinnig, dat zijn natuurlijk allemaal sprookjes met sprekende dieren, maar voor mij moet er een innerlijke logica en waarheid in zitten. En als die er niet is, deugt het niet. Ik heb ook een keer een boek geschreven en weggegooid, het manuscript: tachtig pagina's A-4. Ik voelde dat het niet deugde. Jammer, maar ik had toch gelijk. Het was niet goed genoeg.
Van sommige boeken hebt u tweede delen geschreven, bijvoorbeeld Abeltje of Wiplala. Hebben zich de lezers dat zo sterk gewenst?
A: Ja, ik kon niet anders. De kinderen vroegen om meer. En dan ga je dat doen. Maar als ik er geen zin in had, deed ik het niet. Van Pluk wou ik ook dolgraag een tweede deel schrijven, maar dat is er jammergenoeg niet van gekomen.
In de al genoemde bibliotheek op de Prinsengracht in Amsterdam was een maand geleden een grote tentoonstelling over dieren in uw boeken. U heeft over veel dieren helemaal niet geschreven, maar tijdens de opening van de tentoonstelling beloofde u, dat u dat alsnog zou doen. Bent u inderdaad bezig met een volgend dierenboek?
A: Nee, hoor. Ik schrijf niet meer. Dat was meer een plagerijtje. Ik kan niet meer schrijven.
Zal u ook niet met uw autobiografie doorgaan? Die gaat maar tot de jaren vijftig.
A: Dat zou ik dolgraag doen, ik wou ook andere boeken schrijven. Maar dat moet kunnen. Ik ben blind en ik kan alleen maar op een schrijfmachine voor blinden tikken. Wat een getob! Nee, ik ben te oud, dat kan ik niet meer.
Annie M.G. Schmidt stierf op 21 mei 1995.