modieuze taal mocht mijn gedichten bevuilen. Ook wilde ik het balanceren tussen tegenstellingen bewaren - op sprookjes zouden mijn verzen lijken; goed versus kwaad, dag versus nacht en lichaam versus ziel. Petrarca was ik. Toen ik hoorde van de verschuivende horizon die Laura heette, besefte ik dat pas volledig.
Mijn Laura's waren jongens die op mannen begonnen te lijken. Karikaturen van hun vaders. Stropdassen op feesten, tranen slikkend na een verloren wedstrijd, brullend en brallend ‘Later als ik rijk ben...
Mijn Laura's waren helden, zonder het te weten. Niet omdat ze zich als helden gedroegen. Integendeel. Door zich zo op te blazen, groots, bombastisch, sprongen barsten in hun vel, gluurde ik bij tederheid naar binnen.
Ik woonde in een kasteel, omheind door rozestruiken. Naar buiten mocht ik niet. Hooguit wat wandelen in pasgeschoren grasland. Langs het pad zag ik de kruiden en de bloemen, leerde, noemde namen. Sint-janskruid en basilicum, ridderspoor en winde. Ik tekende het leven na, waarachtig in pastel.
Een libel was ik, zo luchtig hangend op regenboogvleugels van tule, om dan opeens weer weg te schieten naar een nieuwe vriend.
‘Goedemorgen egelantier. Wat een zon, hè, wat een zon.’ Verdroomd als een plant was ik, in afwachting van weer een nieuw seizoen. Zonlicht en regen konden mij maken en breken. Mijn dagen had ik zelf niet in de hand. In mijn kamer las ik over liefde. De bijbel mijn kasteelroman en Jezus als mijn ridder.
In elke jongen die ik zag, was iets van Hem aanwezig. Kracht in een oogopslag, mildheid in roze lippen, een troostend woord, kitsch van het Heilig Hart. Maar nooit genoeg de Jezus die kon lijden. Die Jezus, die verlosser moest ouder zijn dan veertien. Dat stond vast.
In Ierland woonde de Messias. Bono heette hij, de zanger van U2. Zijn haar was lang, zijn stem klonk rauw en als hij schreeuwde, boorde hij diep medelijden in me aan. Zijn teksten brachten mij een nieuwe Jezus. Een die niet zoet was. Een die vragen stelde. Een die zich plaatste boven wetten en tempels liet instorten. Ik werd van school geschorst toen ik hem na ging volgen. Overal was Bono. Alles wat ingesluimerd was, moest wakker worden, ogen openen. Mijn geloof werd politiek, mijn haar donkerrood.
De eerste kus. De eerste sigaret. Het eerste orgasme (per ongeluk, ik schrok er zelf van). Telkens door een poort gaan, net als in het sprookje van Vrouw Holle. En dan - beloond met goud of teer en pek, geloven dat je ingewijd bent, de geheimen kent.
Trend is nu het geloven in Verlichting. Je moet tenslotte toch een doel hebben, en wat is mooier dan eeuwig te leven in een goede aura? Niets wat je nog deren zal. Geen emotie vreet je lichaam aan, geen angst trekt je de grond meer in, leeg is je denken. Nooit meer, nooit meer, nooit die stemmen in je hoofd: als je de baby met z'n hoofdje tegen die betonnen muur slaat, hoor je