wassenen. Men wijst dan graag op de Tillermannreeks, waarmee Voigt vele harten heeft gewonnen.
In 1993 bewees Voigt ook in staat te zijn tot het schrijven van een voortreffelijke historische roman: De ruiter met het masker. Wel leek de vrouwelijke hoofdpersoon, net zoals dat bij Thea Beckman steeds het geval is, sterk op de krachtige, onafhankelijke Dicey, maar door de royale aandacht voor de historische en geografische ruimte leverde Voigt een echte historische roman.
Nu is er een tweede in de historie gesitueerd verhaal verschenen: De dochter van de waard. De schrijfster zelf heeft bewust een, zij het gering, verband tussen beide boeken willen leggen. Birle is namelijk een kleindochter van Gwyn uit het eerste boek, maar echt van belang is dat niet. Je weet zo als lezer alleen dat je niet te ver in de tijd van het vorige boek af bent. En dat is een niet nader genoemde, vroeg middeleeuwse periode, niet in Europa, maar onbenoemd, al associeer ik de kaart en het beschrevene met Noord-Amerika/Canada.
Birle, een mentaal zeer stevige, onafhankelijke herbergiersdochter uit een zeer dun bevolkte streek, wil niet uitgehuwelijkt worden en neemt het lot in eigen handen. Ze ontmoet een vreemdeling, die heel duidelijk van hoge komaf is, en trekt, door de omstandigheden gedwongen, met hem de ‘wijde wereld’ in. Daarbij beleven zij allerlei avonturen die zeer beeldend worden verteld. Orien, zoals de man heet, blijkt ook ‘op de vlucht’ te zijn. Hij was namelijk bedoeld om de huidige graaf op te volgen, maar vindt zichzelf niet geschikt (eigenlijk niet hard genoeg, zegt hijzelf) voor dat beroep.
Samen lijden zij schipbreuk, worden als slaven verkocht en uitgebuit, verkeren meer dan eens in doodsgevaar, maar overleven alle verschrikkingen. En zoals dat in een dergelijk boek wel vaker gaat, ze raken op elkaar gesteld, dan verliefd en uiteindelijk vraagt Orien Birle tot vrouw. Ze wonen zelfs aan het eind van hun omzwervingen een tijdje op het grafelijk kasteel, maar Birle komt er daar achter dat zij niet in enig patroon wenst te passen, al is het nog zo luxueus. Zij neemt andermaal en nu voorgoed haar leven in eigen hand en vertrekt dus.
Wat mij vooral in dit boek getroffen heeft, is de levendige schildering van het ruige leven in een voorchristelijke beschaving, waarin de mens vaak onbekommerd de ander een wolf was. Maar ook hoe uitzonderlijk onze eigen westerse wereld toch is, met zijn stromend water, centrale verwarming, drie maaltijden per dag en droge kleren na een regenbui.
Het enige minpunt van het boek, Max Verbeek wees daarop in Leesgoed, is dat er geen greintje humor in zit. Maar verder niets dan lof. Een aanwinst voor ervaren lezers vanaf een jaar of 13,14.