Tsjip. Jaargang 6
(1996)– [tijdschrift] Tsjip/Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 18]
| |||||||||
Anja Bijlsma-Lindaart
| |||||||||
De voorleesfaseIn het begin lijkt het of boeken er zijn om te leren praten. De voorlezer wijst een plaatje aan, zegt ‘bal’ en reageert uitermate enthousiast als het kind op zijn/haar schoot ‘ba’ terugzegt. Lezen is communiceren en woordjes zijn namen voor dingen om je heen. Maar ook voor dingen die je niet dagelijks in je omgeving ziet bestaan klanken en soms zijn die heel leuk om na te bootsen. Lisanne, de oudste, heeft tijden lang met enorm veel pret ‘olideus’ geschreeuwd, zodra de olifant uit Nijntje in de Dierentuin in beeld kwam. Ik kreeg in die tijd van verschillende kennissen te horen dat de tekeningen van Dick Bruna niet ‘goed’ waren, dat de zwarte randen te scherp de tekeningen afbakenden en dus voor de kinderen te weinig te fantaseren overlieten. Volgens mij hebben mijn kinderen daar nooit last van gehad. Wel kreeg ik zelf snel genoeg van de zich alsmaar herhalende berijmde tekst. Favoriet in deze periode waren de woordenloze boekjes van Helen Oxenbury zoals Klusjes, Aankleden, en Vriendjes, misschien wel omdat we vonden dat onze kinderen zo op het kindje uit het boekje leken. Van de boeken die per bladzijde, of per illustratie één object of handeling beschrijven, naar de boeken met prenten waar je lang naar kunt kijken en een iets uitgebreidere tekst. Boeken die ik zelf leuk vind, lees ik graag voor, dus alle kans dat je dan als kind op schoot mag als je met zo'n boek aan komt. Een greep uit de boekenkast; Welterusten kleine beer (Martin Waddell), Kwekkie Kwek Kwak (Ian Whybrow), Ze lopen gewoon met me mee (Margaret Mahy), de Elmerboeken van David McKee en alle prentenboeken van Max Velthuis. | |||||||||
[pagina 19]
| |||||||||
Bij de illustraties is kleur en vorm belangrijk: de afbeelding moet herkenbaar zijn, maar van de andere kant ook iets uitdagends hebben zodat je een bladzijde lang geboeid blijft. Jip en Janneke heeft deze kwaliteiten niet, en wordt dus pas interessant als je zo ver bent dat je je als toehoorder voldoende op de tekst kunt concentreren. Dan spreken de verhaaltjes kennelijk aan, want Lisanne gebruikte op een gegeven moment hele zinnen uit deze verhaaltjes tegen haar pop (‘Dat mag volstrekt niet’, zei moeder.) Herhaling in de tekst blijkt een succes. Ik bedenk dat de meeste favoriete prentenboeken in een bepaalde vorm spelen met het herhalen van woordjes en begrippen. In Rupsje Nooitgenoeg (Eric Carle) eet het rupsje zich in een week door steeds meer voedingsmiddelen heen (op maandag een appel, op dinsdag twee pruimen etc) In Kleine Bever en de Echo (Amy McDonald), is de herhaling duidelijk. De echo is altijd aan de overkant van het meer en als jij geen vriendjes hebt, is de echo ook verdrietig. Als jij blij bent, juicht de echo met je mee. Dierengeluiden doen het altijd goed. In Kwaák van Helen Oxenbury, een soort Animal Farm-verhaal, kwaken en loeien en blaten de beesten er op los en iedereen in de kamer doet mee. Langzamerhand wordt het verhaal belangrijker dan de plaatjes en is het vooral van belang dat de inhoud herkenbaar is. Mijn zoon Tesse is gek op de boeken van Carry Slee (Lekker weertje Koekepeertje) en kreeg maar geen genoeg van Tommie (Tommie en Lotje, lieve en stoute verhalen voor kleuters, Jacques Vriens) die droomde van kranen met cola en ranja naast zijn bed die niet meer dichtgingen, waardoor hij in zijn bed plaste. Je kunt je dat zo voorstellen! En dan dringt het besef door dat die zwarte kriebels op het papier kennelijk te maken hebben met dingen die je zegt, en dat daar een systeem in zit. Lisanne leerde lezen in groep 3, na het voorbereidende werk in de kleutergroep (onderscheid tussen boven en onder, links en rechts, rijmwoorden, begin- en eindklanken). Tesse leerde zichzelf lezen (denk ik), want al in groep 2 las hij onderweg ANWB-borden en de opschriften op vrachtwagens. Hij begon dus op school bij het technisch lezen niet met de ‘Botjes’, maar in een groepje lezers dat al wat verder waren. | |||||||||
Lezen op de basisschoolAls leesmoeder zet ik me regelmatig in op de basisschool van mijn kinderen. Voor een duidelijker overzicht van wat er nu allemaal aan leeswerk wordt verricht heb ik een blik geworpen op het schoolleerplan.Ga naar eind1. Het leesonderwijs valt uiteen in drie soorten (technisch lezen, begrijpend lezen en leesbeleving). Er wordt onderscheid gemaakt tussen het aanvankelijk lezen (tot en met groep 3) en het voortgezet lezen (vanaf groep 4).
Het aanvankelijk lezen heeft als doelstellingen:
| |||||||||
[pagina 20]
| |||||||||
In de kleutergroepen wordt gebruik gemaakt van de methode ‘Schatkist’: 20 verhalen/projekten waarvan er steeds 10 per jaar worden aangeboden. ‘Veilig Leren Lezen’ wordt gebruikt in groep 3: een methode met leesboekjes, werkschriften en werkboekjes rond leerstofkernen. Er horen ook een letterdoos, woordkaartjes en woordstroken en wandplaten bij. Door middel van spellen (hakken en plakken) leren de kinderen woordjes bij plaatjes, en vervolgens woorden die gevormd worden door een letter te veranderen (b.v. boom/boos/boot en boom/oom/room) De geleerde woorden komen terug in verhaaltjes met tekeningen. In november zijn de kinderen toe aan het zgn. groepstechnisch lezen. Twee maal in de week leest een groepje kinderen o.l.v. een leesmoeder of leesvader boekjes uit de serie Botjes. Ieder kind leest om de beurt hardop een zin. Op dit moment gaat het vrijwel uitsluitend om het correct verklanken van het gelezene. In januari wordt de zgn 1-minuuttoets gehouden: op grond van leessnelheid en foutenaantal worden de kinderen in niveaugroepen geplaatst. Dit niveau is gerelateerd aan het Analyse van Individualiseringsvormen (AVI)-project uit 1977 dat voor het eerst werkte met niveaugroepen in plaats van klassikaal lezen. De meeste kinderen zijn nu door de ‘Botjes’ heen en gaan de komende jaren verder in negen opklimmende AVI-niveaus (bepaald door woord- en zinslengte). Het eindpunt van het technisch lezen moet uiterlijk in groep 7 gehaald zijn en houdt in dat een leerling een tekst onvoorbereid kan verklanken in een tempo van 120 woorden per minuut en met een foutenmarge van 1 op 67 woorden (norm van toets 9a).Ga naar eind2. | |||||||||
Het voortgezet leesonderwijs‘Aan het einde van de basisschool dient iedere leerling in staat te zijn een aan de leeftijd aangepaste lees- of studietekst zelfstandig te verwerken, d.w.z. de opbouw van de tekst te doorzien en de hoofd- en de bijzaken te kunnen onderscheiden. Bovendien behoort de basisschool de leerlingen te brengen tot creatief lezen en tot een goede leesbeleving.’ (p. 42 schoolleerplan). In groep 4 tot en met 8 komen naast het groepstechnisch lezen ook het begrijpend en studerend lezen aan bod. De leerstof omvat o.a. woord-, zins- en alineabegrip, tekstsoorten, samenvatten, vragen maken en beantwoorden, hanteren van woordenboek, encyclopedie, register, schematiseren, presenteren. Maar ook de (individuele) leesbeleving gaat een rol spelen. Er is een keur van boeken op de boekenwagen beschikbaar op A-, B- of C- niveau voor het individuele lezen (ingeroosterd en op momenten dat ander werk af is). In groepjes vindt een vorm van voordrachtslezen plaats, de zogenaamde leeskring, waarbij ook toneel, muziek e.d. een rol kunnen spelen. Voorlezen door de meester of juf blijft een vast onderdeel op het rooster. Verder zijn er nog incidentele lees-aktiviteiten zoals een bezoek aan de openbare bibliotheek, voorleeswedstrijden en schrijvers op school. | |||||||||
[pagina 21]
| |||||||||
Hoogtepunt in het leesonderwijs is elk jaar weer de kinderboekenweek. Elke dag wordt er voorgelezen door kinderen uit een hogere groep, of een ouder, er worden kinderboeken verloot en er is altijd een thema-avond, zoals in 1994 (‘In het holst van de nacht’) toen iedereen in zijn pyama naar school kwam om te luisteren naar de voorleeskoning en om fragmenten uit kinderboeken te zien die ten tonele werden gevoerd. | |||||||||
Ze kiezen zelfHet is heerlijk om kinderen te hebben die graag lezen. Ik heb lang geprobeerd met de oudste mee te lezen, maar ik houd het niet meer bij. In principe kiezen ze zelf wat ze lezen; als ze te moeilijke boeken pakken, leggen ze ze vanzelf weer weg, oninteressante boeken hoeven ze gelukkig nog niet uit te lezen. Maar soms spring ik nog wel eens in: Lisanne had voor haar verjaardag Ik moet je iets heel jammers vertellen van Arno Bohlmeyer gekregen. Dit boek beschrijft vanuit het gezichtspunt van een 9-jarig meisje hoe haar vader en zusje ernstig gewond raken bij een auto-ongeluk en haar moeder een paar dagen later aan de verwondingen overlijdt. Zijzelf is er het minst erg aan toe en maakt de periode direct na het ongeluk dus heel bewust mee. Ik wilde dit book per se eerst zelf lezen, en raakte hevig geëmotioneerd. Met spanning keek ik hoe Lisanne reageerde, maar die zei steeds: ‘Ik vind het wel zielig, maar ik hoef nog niet te huilen, hoor!’ Met vriendinnen werd uitgebreid besproken welk stukje nou het ‘zieligst’ was en dat vond ik een prachtige ontwikkeling. En soms grijp je mis. Naar aanleiding van de overstroming van de Maas, en verhalen over de watersnoodramp in 1953, kocht ze van haar gespaarde zakgeld Oosterschelde, windkracht 10. Dat was te hoog gegrepen. Ik zag haar met tegenzin het boek oppakken (‘Ik heb het toch zelf gekocht’) en heb het toen van haar ‘overgenomen’. Ik wilde het zelf graag lezen. Zij later vast ook en dan mag ze het van me lenen. Van het geretourneerde geld heeft ze Oorlog zonder Vrienden gekocht en dat las ze wel uit, want dat ging over een kind. We kopen veel boeken, in elk geval in de vakanties en de kinderboekenweek, en ook het bezoek aan de bibliotheek wordt gezien als een feest: ‘straks lekker lezen’. Renske, de jongste, ‘leest’ voor de gezelligheid: voor de aandacht die ze dan krijgt en voor het vertrouwde van bekende plaatjes. Lisanne en Tesse lezen uit nieuwsgierigheid (‘Hoe is het om...’) en om de herkenning. Ze lezen voornamelijk in bed, liggend op de bank of de grond en zomers in de tuin en op de camping. En net als mijn moeder vroeger moet ik ze regelmatig een tweede of derde keer roepen en kijken ze op alsof ze me voor het eerst zien. Heerlijk! |