| |
| |
| |
Wam de Moor
Connie Palmens roman De Vriendschap in klas of leeskring
Er was alle reden om nogal ingenomen te zijn met de toekenning van de AKO-prijs dit jaar aan Connie Palmen, hoewel over die toekenningen in de kwaliteitspers merkwaardig veel gezeurd wordt als je bedenkt dat ook de bekroningen van P.F. Thomése, Margriet de Moor en G.L. Durlacher boeken van behoorlijke kwaliteit betroffen. Ik tenminste vond Zuidland een prachtige verhalenbundel, Eerst wit dan grijs dan blauw een intrigerende roman die brak met het navelstaarderig karakter van het meeste Hollandse proza en Quarantaine een fikse stoot in de onderbuik van ons collectief verleden. Het is spijtig dat Thomése zijn bekroning totnutoe niet heeft waargemaakt met volgend werk, maar De Moor en Durlacher hebben dat wél gedaan.
Dat Connie Palmen, die met haar debuut De Wetten al zoveel sukses had, maar haar tweede boek in het niets zag verdwijnen, zo opvallend zou ‘terugkomen’ met haar tweede grote roman, is op zijn minst een verrassing. Of je vindt dat De vriendschap in literaire kwaliteit De wetten overtreft, hangt samen met wat je vindt dat literatuur moet zijn. Er zit iets in De vriendschap dat dit boek voor mij te romantisch maakt in vergelijking met De wetten. Dat iets is nu juist de kern waaraan het boek zijn titel ontleent en waardoor ik ook buitengewoon geboeid ben: de levenslange fascinatie van de ik-figuur voor de vriendin die zij als 10-jarige leert kennen.
| |
1. Literaire analyse
1.1 Context
Net als Patricia de Martelaere is Palmen een schrijver voor wie filosofie en literatuur uit dezelfde bron voortkomen: de geest op gespannen voet met het lichaam, een dualisme dat alles te maken heeft met de katholieke oorsprong van beide auteurs. Te weinig mensen lezen Plato, je kent allemaal wel ‘Het symposium’ en de ‘Apologeia’, maar toen ik onlangs voor het eerst in mijn leven de grote werken (‘De staat’, ‘De wetten’) goed las, werd ik opnieuw gegrepen door de literaire kwaliteit van zijn proza. Plato, in de vertaling van Xavier de Vin, heeft voor zijn wijsgerige opvattingen altijd een literair fraaie vorm, en dat Sokrates voor ons leeft in zijn wijze van redeneren is louter en alleen aan dit schrijfvermogen te danken. Wie Plato denkt te kennen, was al bij Palmens eerste boek geconcentreerd op de relatie tussen Plato en Palmen. De titel van haar derde boek had ook die van een betoog van Plato kunnen zijn. In het denken over lichaam en geest, werkelijkheid en schijn, meet Palmen zich met de meester.
Connie Palmen (40) debuteerde als bekend met een roman die niet zonder reden juist in het Cultureel Supplement van NRC-Handelsblad zijn meest royale ontvangst kreeg. Onlangs gaf dit blad op grond van een lezersonderzoek aan dat meer dan de helft van zijn lezers een universitaire of hogere-be- | |
| |
roepsopleiding heeft gehad en je moet minstens naar dat niveau op weg zijn om Palmens dialogen met zeven typen knijpers van ziel en geest met plezier te volgen. Astroloog, epilepticus, filosoof, priester, fysicus, kunstenaar en psychiater, ze vormen zeven staties op de mentale kruisweg die de ik-figuur, Marie Deniet, zichzelf oplegt, in haar begeerte naar ‘het hebben van een persoonlijkheid’ (p. 82). Daarvoor zet ze alles op het spel, trekt hele boekenkasten om, hangt aan, wijst af, toont, en dat maakt haar als romanfiguur heel boeiend, een nimmer aflatende drang naar eigenheid.
Tussen die droom en de daad staan wetten in de weg, de wetten die je vertellen hoe je je gedragen moet, welke code in welk milieu het meest geëigend is om je te handhaven. Verkeer je onder literatuurwetenschappers en filosofen dan moet je Der Zauberberg gelezen hebben, maar ik kom niet verder dan tien bladzijden, verzucht Marie Deniet, hoe komt dat? Heerlijke ironie geeft het boek: ‘De mannen maken de wetten. Met de wetten verbinden ze wat ver uit elkaar ligt, hemel en aarde, ziel en lichaam, u kent ze wel, de tegenstellingen. En dan lezen ze met hun wetten in de hand de wereld. Met jou erbij. Als dit dan dat. Als jij zus dan zo. Ze lezen je als een boek’ (p. 184).
Marie verbindt haar denken over wetten met haar roomse afkomst, veel feesten, weinig regels, die kreeg je van de pastoor en leerde je uit je hoofd. ‘Je kon je niet voorstellen dat het regels waren die alleen voor de katholieken zouden gelden, want je snapte ook wel dat het binnen de kortste keren een bende op aarde zou zijn, wanneer de hele wereld er niet naar zou leven’ (p. 188).
Het valt mij op, dat Palmen haar roomse verleden met een zekere warmte benut voor de achtergrond van haar personage. De verbetenheid waarmee bijvoorbeeld Vlaamse auteurs als Gijsen en Walschap de roomse clerus van zich afschopten is in haar verhaal geheel afwezig. Dat Marie kapt met het roomse geloof is eenvoudig omdat ze iets ontdekt dat haar geest veel meer bezighoudt: het werk van Sartre: ‘God bestaat niet en daarom moet je zelf een keuze maken en daarvoor verantwoording dragen’ (p. 190). En uiteraard moet die keuze bevestigd worden met een daad: het Allerheiligste trotseren wanneer dit tijdens de jaarlijkse processie voorbijkomt. En het resultaat is vol zelfspot van Marie: ‘Ik boog niet door mijn knieën, ik stortte er op neer’. We laten de hoofdfiguur achter op een kruispunt van denkwegen. Ze zou haar roomse verleden wel achter zich gelaten willen hebben, maar het gaat haar nog niet goed af.
| |
1.2. Het verhaal van De vriendschap
En als we de roomse jeugd vooral interpreteren als de ervaring geborgen te zijn geweest in een warm gezin, dan geldt ditzelfde voor de hoofd- en ik-figuur van De vriendschap; ze heeft er in haar verdere leven last van dat die geborgenheid samengaat met afhankelijkheid, en dat complex leidt in de loop van de roman tot een crisis.
In De vriendschap vertelt Palmen over de levenslange vriendschap die de kleine, taalgevoelige Catharina (Kit) Buts onderhoudt met de grote, woordblinde Barbara (Ara) Callenbach. De roman bestaat uit drie delen.
| |
| |
| |
Deel I Dingen en woorden (7-122)
In deel I lezen we hoe Kit, die zich als 10-jarige vierdeklasser geborgen voelt in het ouderlijk gezin met een offervaardige en nuchtere moeder en een liefdevolle vader (‘Bij mijn vader kun je geen kwaad doen’, p. 31), en drie broers om haar heen van wie ze zegt evenveel te houden, kennis maakt met een nieuweling op school, de 13-jarige Ara. Gefascineerd door het oudere meisje heeft Kit voor niemand anders oog meer; ze meet alles wat ze doet af aan het gedrag van Ara, maar merkt al gauw dat ze heel verschillend zijn. Ze leert zichzelf kennen, ook door de boeken die ze leest, ze wil Ara veroveren, onder andere door een tekening voor haar te maken en Ara geeft zich over. Hun vertrouwd gebaar is dat de kleine Kit zich om de grote Ara slingert, zoals dweepzieke vriendinnen op die leeftijd aan elkaar kunnen hangen.
Beiden treffen een uitstekende pedagoge in het hoofd van de school die ook hun juffrouw is. Zij signaleert de woordblindheid van Ara en doet er wat aan. In hun vriendschap stoeien Kit en Ara met de dingen en hun woorden: voor Kit een makkie, voor Ara iets onmogelijks. Maar Ara kan luisteren. Ze ontdekken dat wederzijds vertrouwen essentieel is in de vriendschap, en ook dat je elkaar de ruimte moet laten. Intussen gaat de verdere ontwikkeling van Kit door, onder meer door de wijze waarop de juffrouw haar over zichzelf laat nadenken. En leerzaam is voor haar ook de confrontatie met het zo andere, meer stadse milieu van Ara's familie. Nuchter reageert ze op een poging tot aanranding, als ze twaalf is geworden: ‘Ik besloot er geen frustratie van te krijgen, voor later’ (p. 115).
| |
Deel II Eten en drinken (123-219)
In het tweede deel (Eten en drinken) kijkt de vertelster, intussen 20 geworden, terug naar de periode van vijf jaar die achter haar ligt. Van de eerste menstruatie op haar zestiende, ‘de lang verwachte dag waarop ik met koeieletters in mijn schrift kon noteren dat ik een vrouw geworden was’, die allerminst het begin betekende van een nieuw tijdperk en alleen maar lastig en onredelijk leek. Kit is altijd al een denkertje geweest, in dit deel nemen de overwegingen toe: ‘Met dat geleuter in mijn hoofd kan ik urenlang doorgaan, het is zo ongeveer de prettigste bezigheid die ik ken. Alles in het leven zoekt een vorm om zich tot uitdrukking te brengen, meen ik, en ik ben bijna twintig en ik kan mij geen mooier leven voorstellen dan het ontcijferen van al die vormen van uitdrukkingen, met als doel ze allemaal terug te voeren tot de lichtste en zwaarste van alle dingen: de woorden’ (p. 131).
Omdat Ara zo goed en graag naar dit ‘geleuter’ kan luisteren (‘zij zei dat ze altijd in mijn woorden wilde wonen’, p.133), en met haar fysiek rust brengt over Kit, vullen de twee elkaar aan als klein en groot en lichaam en geest, en dat is de kern van hun vriendschap. Ze zijn allebei verschillend in hun benadering en ervaring van jongens; Ara versiert ze, Kit weet niet zo goed hoe ze het met een jongen moet stellen. Terwijl alle meisjes een jongen zo lang mogelijk willen houden, wil Kit ze, als ze haar overkomen, zo gauw mogelijk weer kwijt. ‘Bij ons leed ook niemand aan de liefde’ stelt ze over thuis vast (138). Toch is ze op haar veertiende verliefd geworden op de kampleider
| |
| |
die haar handen verbond - en vervolgens homo bleek te zijn of biseksueel. Kit heeft op de Mavo gemerkt dat haar opstellen in de smaak vallen.
Vanaf p. 154 wordt voelbaar dat Kit fysiek lijdt onder haar onvermogen zich los te maken uit de geborgenheid van thuis en de vriendschap met Ara; ze beleeft de ellende van veel jonge vrouwen, ze wordt dik, haar lichamelijke huishouding is in de war, ze beeldt zich in dat ze nooit kinderen zal willen krijgen en dat ze dus net zo goed gesteriliseerd kan worden en laat zich op haar negentiende, door een medische ingreep ontmaagden. Verslaving komt als motief nogal eens voor in dit en het volgende deel en is als onderwerp gekoppeld aan Ara's zwaarlijvigheid. Kit krijgt een vriend van haar broers achter zich aan, ze weet voor het eerst wat dronken zijn is, en zo zijn er meer nauwelijks na te vertellen gebeurtenissen, die het leven van een jong volwassenen tekenen, in dit deel beschreven. Het wordt steeds duidelijker dat Ara en Kit zich bewust worden van de grote onderlinge verschillen, maar zij vechten beiden om vriendinnen te blijven.
Hierna rakelt het verhaal allerlei hindernissen op die in het bestaan van jonge vrouwen voorkomen: dikworden, eetverslaving en daarvan walgen, en vooral weer het denken daarover, zo anders dan dat van Ara. Kit worstelt met de vanzelfsprekende verwachting van de buitenwereld dat je, als je de leeftijd hebt, een vriend zoekt en een gezin gaat stichten. ‘Alle andere mensen met wie je je, buiten de bloedverwanten die je hebt, in je leven verbindt, zijn geen lot, maar een keuze. Iedere keuze heeft een geschiedenis en een logica, ook al is die voor een deel persoonlijk, ondoorgrondelijk en soms niet meer te achterhalen’ (p. 166).
Het is Ara die Kit duidelijk maakt dat deze begeerd wil worden, niet om haar lichaam maar om haar geest. Intussen merken de vriendinnen dat hun wegen wel uiteen beginnen te lopen in de smaak voor uitgaan, muziek, verleidingskunst, wordt Kit voor het eerst dronken, raakt ze ongemerkt en niet nadrukkelijk in het verhaal geëtaleerd, verslaafd aan de drank, en hebben ze hun eerste ruzie. Als Kit iets met een man heeft (Matthias, p. 194 e.v.) merkt ze dat ze verkrampt zodra die haar aanraakt. Dat laatste kan alleen Ara. Omdat Kit lesbisch zou zijn? Daarvan lijkt geen sprake. Wel wordt duidelijk dat Kit zich schaamt voor de naaktheid van haar lichaam. Ara juist niet. In terugblikken wordt verteld over gezamenlijke vakantiereizen, over verwijdering en toenadering, en de ruzie die Kit deed besluiten het dorp te verlaten en in de stad te gaan studeren.
| |
Deel III Werk en liefde (221-311)
Deel III vertelt onder meer over deze laatste periode. Al op de eerste bladzijde wordt samengevat wat er is gebeurd: 30 jaar oud, al tien jaar binnengezeten ‘in een kamer van drie bij zes, twee hoog, achter geblindeerde ramen, zonder krant of telefoon, tussen en met de boeken’ (p. 223). Sinds haar 20e een minnaar, Bruno, die haar nu net heeft verlaten. Al die tijd is de vriendschap doorgegaan, nu al twintig jaar. In terugblikken worden de afgelopen jaren belicht. De laatste maanden met een afvallende Ara in het dorp, steeds veel samen. Ze wordt, tijdens een kampeervakantie, verliefd op Bruno waar Ara bijstaat. Ara krijgt ook een vriend, Bing, maar de vriendschap wordt er niet door verstoord.
| |
| |
Ara vindt haar werk in het africhten van politiehonden, Kit studeert af op psychologie en filosofie, en werkt als docent aan de universiteit.
In deze samenhang hernemen Kit en Ara de dialoog uit hun jeugd over de dingen en de woorden, nu omdat Ara wel een boekje zou willen schrijven over wat ze weet van honden africhten. En weer is Kit in de ban van wat ze noemt ‘het meest afgelikte vraagstuk aller tijden: de verbintenis tussen lichaam en geest’ (245).
Maar het verhaal is nog niet uit. Het gaat nu juist naar zijn hoogtepunt, zijn crisis. Op p. 249 stapt Thomas het leven van Kit binnen: een grote man, van het kaliber Ara, veel ouder: hij imponeert haar. En meteen neemt de verteller het roer over om in een essay van vier bladzijden (256-259) de opvattingen over schuldige en slachtoffer van de laatste vijftig jaar bij te stellen: ‘De twintigste eeuw is de eeuw van de vrijspraak, van het slachtoffer, van het taboe op schuld’ (p. 256). De liefde voor Thomas duurt een jaar, is vol hartstocht en gooit Kits leven door elkaar: er heeft zich een groot en zwaar verdriet losgewoeld, waarvoor de liefde voor Thomas slechts aanleiding was. Kit lijkt de drank nodig te hebben om zich los te maken van oude verbintenissen. Het leidt tot een regelrechte crisis, het einde van de liefde voor Thomas en het wegen van de betekenis van de vriendschap.
Doodziek en gekoesterd door Ara, maakt Kit op p. 285-287 de balans op van hun vriendschap, als een waarin zij zich eigenlijk voortdurend gewogen heeft geweten door Ara en daardoor bedrogen. In het slothoofdstuk, dat na de crisis als een soort katharsis fungeert, bezint Kit zich op haar mogelijkheden om te schrijven: ‘Schrijven is een ander lichaam geven aan je geest’ (p. 289). En het enige waartoe Kit zich bij machte acht is: niet de wereld veranderen of verbeteren, maar zelf voortdurend van gedachten veranderen.
| |
1.3 Ruimte
Opvallend is hoe weinig concreet de omgeving waarin het verhaal zich afspeelt wordt aangeduid. Waar dit al gebeurt is de ruimte volledig dienstbaar aan het thema van de vriendschap. Voorbeeld daarvan: het schoolplein, de speelplaats, het muurtje - ze dienen om de gestalte van de dan nog onbekende Ara te doen uitkomen. Maar de stad waar Kit gaat studeren? Ik vul gemakkelijk Amsterdam in, maar daar zijn eigenlijk geen concrete aanwijzingen voor. Het lijkt van geen belang voor de auteur. Maar ik denk dat dit gebrek aan omgeving, aan stoffelijkheid, lezers toch afstoot.
| |
1.4 De personages
Eenzelfde schraalte als ik signaleer bij de beschrijving van de omgeving waarin het verhaal zich afspeelt, kenmerkt de personages. Eigenlijk zijn alleen de beide hoofdpersonen goed in het licht gezet, al hield ik wel een duidelijk beeld over van de moeder, mogelijk dat ik daarbij veel zelf invulde door de gelijkenis met mijn eigen moeder.
Protagonist en antagonist, die begrippen komen bij je boven als je ziet hoe sterk in heel het boek de rollen van de ik-figuur Kit Buts en haar grote vriendin Ara Callenbach aan elkaar gemeten worden. Als ze elkaar ontmoeten zijn
| |
| |
ze 10 en 13 jaar oud, Kit zit in de vierde klas, Ara voegt zich bij de vijfdeklassers.
In het eerste deel spelen aanvankelijk andere meisjes van de klas een rol: de ‘slome’ Josien Driessen, die bij partijen altijd het laatst gekozen wordt, behalve wanneer de sociaalvoelende Margriet Seuren de leiding heeft; Mies Luyten, het meisje dat de kleine Kit vriendelijkopvangt, wanneer die haar zoals kinderen doen, bespringt, ‘echt een goed iemand’ bij wie Kit graag verblijft. Daar is de zittenblijfster die bij haar oude klasgenoten blijft hangen, Diny van Helden. Tegen die kinderlijke achtergrond steekt het nieuwe meisje af. Ze blijkt drie jaar ouder dan Kit, is groot, omvangrijk, en imponeert door zwijgen. Van meet af aan voelen de twee zich tot elkaar aangetrokken en deze fascinatie leidt tot een vriendschap die dwars door andere relaties heen behouden blijft tot aan het einde van de roman.
Vol contrast zijn de gezinnen waaruit de beide meisjes komen. Vertelt Kit liefdevol over haar zorgzame moeder die haar jongens en Kit altijd lekker tv laat kijken en getuigt alles wat zij over haar familie zegt van diepe verwantschap, bij Ara thuis staat de zaak op scherp, geen warmte, ook niet tegenover het bezoekende vriendinnetje, grilligheid en een vader die in de loop van het verhaal ook uitbreekt. Een stadsgezin waarin de vrouwen zich kleden en opmaken op een wijze die voor het dorpskind uit het katholieke zuiden nog ongewoon is.
De juffrouw van de vijfde/zesde en leraren van de Mavo en de kweekschool fungeren als de opvoeders die het leven en het denken van Kit een wending geven. Dat past in deze Bildungsroman.
De armzalige verleider ontbreekt niet, maar Oom Stan is niet meer dan een karikatuur. De schraalte van de beschrijving tekent de mannen van Kit: Bruno en Thomas, en de vriend van Ara, Bing, niet meer dan even opduikende schimmen. Is dat een tekort? Ik kan het plaatsen in de keuze van het onderwerp, maar dan nog vind ik het jammer van de tijd die ik aan deze niet-existente figuren moet besteden. In een boek van meer dan 300 bladzijden mag je wel wat meer formaat verwachten.
| |
1.5 Thematiek
De les die ik als lezer trek uit dit verhaal is: verslik je niet in je schuldgevoelens, in je machteloosheid, in je afhankelijkheid van anderen of het lot, maar probeer jezelf te zijn. Intussen is vriendschap iets essentieel anders dan de familieband. ‘Wat ik maar schrijven met je lichaam noem, hoort aan de kant van de familie en de dood. Het is een behoudende verslaving...Vriendschap, het voeden van de geest, de manier waarop je je leven gestalte geeft, liggen aan gene zijde. Het zijn verkozen verbintenissen en daarom verkozen betekenissen’. Conclusie: anders dan de dieren, kunnen wij niet leven zonder ons verlangen naar binding - met familie en vrienden - en betekenis.
| |
Geborgenheid
Het gezin vormt het kind en misvormt het ook. Er staan heel treffende en warme bladzijden in het eerste deel over Kits familie, haar moeder, haar
| |
| |
broers. Wil men een samenhangend beeld van deze geborgenheid die leidt tot ongewilde afhankelijkheid en later de crisis van Kit, de passages op de volgende bladzijden geven daarvoor het materiaal: 12-20, 34-36, 51-53, 57-60, 66, 74-76, 83, 91-93, 94-98, 109, 111-113, 116, 119-121, 125-128, 138-141, 157-161, 184-185, 210-215, 217-218, 264-165.
In contrast daarmee is het veel minder hechte, ‘westerse’ gezin van Ara, dat na enige jaren uit elkaar valt, een scheiding die zijn schaduw vooruitwerpt: zie p. 66-74, 96-98, 110-111, 116-118, 201.
| |
(On)afhankelijkheid
Met het thema en het karakter van de roman hangt het motief samen van onafhankelijkheid en afhankelijkheid. Als Kit verdriet heeft omdat de oude Morris wordt ingeruild voor een nieuwe Fiat, heeft ze de grootste moeite afscheid te nemen van het ding, en ze krijgt van haar moeder te horen dat zij zich niet moet hechten. Zo ook als de kauw Manus het niet redt. Die levensles staat in het teken van de vriendschap voor Ara. Kit wordt herhaaldelijk ter verantwoording geroepen voor die vriendschap: eerst door haar moeder, later door haar schooljuffrouw.
Maar als Kit zich van haar moeder niet mag hechten, blijft ze waar ze gehecht was: in het gezin. Dat lijkt haar probleem: hoe vind ik een identiteit buiten mijn familie? Ben ik niet alleen letterlijk, maar ook geestelijk een aanhangsel van de grote, lijfelijke Ara?
| |
Verslaving
Een onderwerp dat Kit bezighoudt naar aanleiding van het lichaam van Ara is de verslaving. Daarvoor moet je geen excuses zoeken, zoals zoveel mensen doen, maar motieven, is de wijsheid die ons wordt toegeworpen (zie pp. 28, 138, 155, 162, 233, 245-249). Het belang van dit thema wordt vooral duidelijk in het slothoofdstuk (293-311). Daar staat onder meer dat verslaving liefde is voor iemand die er niet is, een poging ‘om het verlangen naar vriendschap zelf te vervullen, dus zonder afhankelijk te zijn van iemand anders’ (p. 308).
Samengevat geeft De vriendschap het verhaal van een jeugd vol binding en geborgenheid en ontwikkelt zich een leven waarin de hoofdpersoon van afhankelijkheid moet groeien naar zoveel mogelijk onafhankelijkheid, om te ontdekken dat deze aan marges gebonden is. Terecht is De vriendschap aangeduid als een ontwikkelings- of Bildungsroman.
| |
1.6 Structuur
Met de kennis van Verriers artikelen over de paratekst en het voorwerk in het achterhoofd (zie Tsjip 4,3+4 en 5,2) zal het de Tsjip-lezer niet moeilijk vallen om nog voor hij aan bladzijde 9 van De vriendschap begint zijn lectuur in een kader te plaatsen. De titel wordt op de voorpagina geïllustreerd met een convulvus of pispotje, zoals wij het wingerdplantje noemden dat je vroeger overal in hagen en heggen kon vinden, een vriendelijke bloem, die met zijn
| |
| |
openingen ook iets gulzigs heeft, maar te teer is om pijn te doen. Zo kan de vriendschap zijn, lijkt me.
Door als motto een tekst te kiezen van haar pas gestorven vriend Ischa Meijer (1943-1995) zet de schrijfster de deur open voor lezers die menen verband te zien tussen aan de ene kant titel en boek en aan de andere kant de relatie van Palmen met Meijer. Maar een elegie is De vriendschap toch niet en wie de tekst op de achterflap leest, staat al weer met beide voeten op de grond en begrijpt dat Palmen met het motto eenvoudig een bloemetje legt op Ischa's graf, meer niet.
Een voor de wijsgerige schrijver kenmerkende stijlfiguur, de antithese, laat zich al in het voorwerk zien, en wel in de opgave van de inhoud der drie delen:
I Dingen en woorden, acht hoofdstukken, 7-122, leeftijd hoofdfiguur: 10-12 jaar
II Eten en drinken, zeven hoofdstukken, 123-219, leeftijd hoofdfiguur: 16-21 jaar
III Werk en liefde, zeven hoofdstukken, 220-311, leeftijd hoofdfiguur: 21-30 jaar.
| |
Dubbele flashbacks
In elk van die delen kiest de verteller een tijdstip later in het verhaal als begin om dan in terugblikken enkele belangrijke momenten in de periode te beschrijven. Het aardigste voorbeeld van deze wijze van vertellen is te vinden in deel II, hoofdstuk 2. Daarin is de 20-jarige Kit leerling aan de pedagogische academie (de ‘pedac’), en met de eerste zin wordt de aard van dit hoofdstuk aangeduid: ‘Van het leren heb ik aardig de smaak te pakken, van de liefde nog steeds niet’ (p. 142). Haar klasseleraar, een psycholoog, praat zo indringend op haar in dat ze op slag verliefd wordt. En dan herinnert zij zich in een dubbele flashback twee gebeurtenissen van vroeger. Eerst voert de flashback de lezer naar de Mavo-klas waarin de leraar Nederlands haar opstel hogelijk prijst en vervolgens vraagt haar na te blijven. Wat we lezen doet vermoeden dat Kit van dat nablijven iets verwacht in erotisch opzicht, en dat vermoeden wordt nog eens versterkt door de flashback in de flashback: Kit herinnert zich haar eerste verliefdheid, gericht op een jonge leider tijdens een zomerkamp, toen zij 14 of 15 was, die meer op jongens dan op meisjes viel. Barten blijkt, de teleurstelling is eventjes voelbaar, ook niet op haar te vallen, maar is wel geïnteresseerd in haar schoolloopbaan en geeft haar zijn afstudeerscriptie pedagogiek aan de kweek. Ze leert hier vooral van waarom bepaalde vakken haar totaal niet interesseren.
| |
1.7 De vertelwijze
De ruimte die de schrale behandeling van de bijfiguren te beurt valt (1.3) wordt ingevuld door veel bespiegelingen van de ik-verteller over haar vriendin, over hun kijk op elkaar, over de verslaving als zodanig, vanuit een wijsgerige invalshoek. Dat wordt in de eerste twee delen zeer gedoseerd, maar
| |
| |
overheerst het derde deel. Daar is zelfs sprake van hinderlijke herhaling, bijvoorbeeld in het slothoofdstuk.
Palmen vertelt het verhaal in deel 2 en 3 vanuit het in jaren verste punt, met vervolgens terugblikken waarin een en ander chronologisch wordt geordend. In deel 1 laat ze haar verteller vooraan beginnen, op het cruciale moment van de ontmoeting die tot de twintigjarige vriendschap duurt.
| |
1.8. De stijl
‘Het schoolplein was afgebakend met een lage, stenen muur en daar stond zij tegenaan geleund. Het was een uitzonderlijk warme lente, enkele weken voor het einde van het schooljaar 1965-1966 en we waren onrustig en opgewonden door het mooie weer en het vooruitzicht van de zomervakantie’. Zo begint de roman, meteen gefocusd op de antagonist, en traditioneel van stijl; zo had het, als de jaartallen niet waren genoemd, ook een halve eeuw geleden geschreven kunnen worden.
De vermelding van de jaartallen, ook elders in de roman, zijn voor de situering in de tijd nuttig: we begrijpen dat er in het dorpsleven nog niet veel, maar wel iets aan het veranderen is. Maar zo had Palmen bij wijze van spreken haar autobiografie ook kunnen beginnen. Veel van de data die ze geeft van Kits leven komen overeen met die van haarzelf. Vaststellen dat de roman sterk autobiografisch is, heeft weinig zin, het gaat daar niet om.
Ik vind het een prettige stijl. Ze is verzorgd, geeft een afwisseling van samengestelde, essayerende zinnen met korte contrapuntische zinnetjes, en is buitengewoon helder. Er zijn mooie beelden, bijvoorbeeld op p. 213, waar Kit met pijn denkt aan thuis en dat vertaalt in het volgende: ‘Zonder het te willen komt het beeld van onze koelkast mij treiteren, hoe schoon die is en hoe geordend mijn moeder daarin alles opgeborgen heeft. Het denken aan de etagedoos met vleeswaren doet mij het meeste zeer. Als ik inzoom op de rauwe ham voor mijn vader, de cervelaat voor Willem, de gekookte ham voor Makkie en het fijne rookvlees voor ons Chrisje, begin ik weer te twijfelen en vraag ik mij af of ik niet voor altijd bij haar moet blijven’.
Dat Connie Palmen is opgegroeid in St-Odiliënberg blijkt niet alleen uit de inhoud, maar ook uit een zin met een Limburgs accent als ‘Het ging zoals ik het me bedacht had’; mensen van buiten onze zuidelijkste provincie laten ‘me’ weg bij ‘bedacht’ of schrijven ‘gedacht’ in plaats van ‘bedacht’.
| |
2. Didactische analyse
2.1 Algemeen
Uit het bovenstaande zal wel duidelijk zijn, dat ik De vriendschap zomaar niet aan iedereen van 16 en ouder zou aanbevelen, ook al staan er hele stukken in met name het eerste en het tweede deel die zich gemakkelijk laten lezen en die mijns inziens ook erg boeiend zijn als je in je puberteit zit. Ik zie uiteindelijk drie categorieën lezers: in de eerste plaats mensen die graag met elkaar praten over een boek; dat zijn de leden van leeskringen. Voor hen valt er veel te be- | |
| |
spreken, dat zal uit het voorafgaande duidelijk zijn. Het zal Palmens bedoeling wel niet zijn, dat men dan de hele avond spreekt over verslavingen!
Met name de delen I en II bieden ook voor veel jongere lezers aanknopingspunten. Oudere lezers zullen zich herkennen in de sfeer van een katholiek gezin waar een zekere vrijheid heerste. Maar het geldt, dankzij de wijze waarop Kit van de schrijver mag vertellen over de geborgenheid die zij in haar ouderlijk gezin heeft gevonden, ook voor alle anderen. Je hechten aan en onthechten van is tussen generaties nog altijd een lastige kwestie. Gezien de longueurs die met name het derde deel met zijn langdurige bespiegelingen over verslaving en vriendschap telt, is de roman absoluut niet aan te bevelen voor klassikale lectuur in de vierde klas. Ik zou het wel willen proberen in 5 of 6 vwo, en bij voorkeur nog in een gymnasiumklas, die iets weet van de opvattingen van Plato.
| |
2.2 Opdrachten
Hieronder enige opdrachten afgeleid uit het voorafgaande. Hebt u zelf betere, laat het mij alstublieft weten. We zullen er een plaats voor weten te vinden in een volgend nummer.
| |
1. Samenvatting van de inhoud
In de titels van de drie delen waaruit de roman bestaat vat de schrijver als het ware het verhaal samen. Probeer eens of je in telkens tien regels kunt vertellen waarom deel I Dingen en woorden heet, deel II Eten en drinken en deel III Werk en liefde. Ik zou mij een groepsopdracht kunnen voorstellen, waarbij de klas in drie groepen wordt opgesplitst die zich ieder buigen over een deel. Daarna uitwisseling van interpretaties en zoeken naar de samenhang tussen de drie interpretaties.
| |
2. Personages
2.1 Lees de beginpassage: ‘Het schoolplein was afgebakend met een lage, stenen muur en daar stond zij tegenaan geleund. Het was.....om met anderen uit de klas een spel te gaan spelen’.
Vraag (ervaringsgericht): Is er iemand aan wie het meisje je doet denken? Zo ja, door welke zinnen in het bijzonder.
Vraag (tekstgericht): Hoe wordt het vreemde meisje onmiddellijk gekarakteriseerd? Uit welke beschrijving blijkt dat in het bijzonder?
| |
2.2. Bijfiguren
- Lees p. 9-11. Geef aan in welke rangorde van waardering je de volgende vier klasgenootjes van Kit Buts wilt zetten: Josien Driessen, Mies Luyten, Diny van Helden, Margriet Seuren. Licht toe waarom.
| |
2.3 De hoofdfiguren
Over Kit en Ara wordt op vele bladzijden geschreven. Blader in het bijzonder voor Kit maar eens door het boek en let op de pagina's 13, 14, 25, 39-42,
| |
| |
166-170, 170-173; voor Ara de pagina's 9, 11, 12, 46-49, 95, 128-129, 173-178; en voor het verschil tussen beiden in het bijzonder 20-23, 163-166.
a. (productief-creatief) Schrijf op grond van de stukken die je gelezen hebt in je eigen woorden portretten van Kit en Ara.
b. (bestudering) Noem duidelijke punten waarop de beide meisjes van elkaar verschillen.
c. (beleving) Wie van de twee zou je, als je moest kiezen, willen zijn? Hoe zou het komen dat we waarschijnlijk allemaal hetzelfde personage kiezen?
| |
3. Het milieu
In het boek wordt veel verteld over het gezin waarin Kit opgroeit. Lees met name het gedeelte op blz. 57-60.
Kort daarna maakt Kit kennis met de familie van Ara. Lees (blz. 66-74.)
Vat met eigen woorden samen op 1 A4 wat de verschillen zijn tussen beide gezinnen.
Wil je meer weten over deze milieus, lees dan achter elkaar:
voor het gezin van Kit: 57-60, 66, 74-76, 83, 91-94, 98-109, 111-113, 116, 119-121, 125-128, 138-141, 157-161, 184-185, 210-215, 217-218, 264-265; voor het gezin van Ara: 66-74, 96-98, 110-111, 116-118, 201.
Vraag, wanneer je deze stukken gelezen hebt: Heeft een harmonisch gezin alleen voordelen voor iemand, of worden hier ook nadelen aangeduid?
| |
4. Structuur
Lees p. 12 r. 4 v.o. tot aan de witregel van p. 20.
- (bestudering) Waarom horen deze bladzijden bij elkaar [Sleutelwoord: hechten].
- Waarom denk je, als je verder leest, dat de vertelster deze geschiedenis van de Morris en de kauw Manus heeft opgenomen? [Omdat het hechten verder gaat: Kit hecht zich aan Ara, en dat is volgens haar moeder niet goed]
- Waar sluit vervolgens p. 20 ná de witregel op aan? [Op p. 12 vóór de witregel].
| |
5. Thematiek
Een paar vragen:
1. Geeft de titel het hoofdthema aan of niet?
2. Lees de passage onderaan bladzijde 308: ‘Alle verslavingen....kan worden’, uiteraard nadat je het boek in zijn geheel hebt gelezen. Bespreek met elkaar deze tekst en breng haar in verband met andere teksten over verslaving in de roman (p. 28, 130, 155, 162, 233, 245-249 en het slothoofdstuk.)
Schrijf vervolgens een opstel waarin je de ideeën van Palmen plaatst in verdere kennis van verslaving.
| |
6. Dialoog
Veel van de dialogen in dit boek hebben een wijsgerig karakter. Als je daar belangstelling voor hebt, moet je eens proberen om uit enkele van de gesprekken tussen Ara en Kit een collage samen te stellen, met beurtelings Kit en Ara aan het woord.
| |
| |
| |
7. Waardering
Wat is voor jou het belangrijkste aspect van de roman? Kun je dat in tien regels uitleggen?
Maak een lijstje van gedeelten die je bijzonder goed vindt en geef aan waarom.
Maak eventueel een lijstje van gedeelten die je niet goed vindt en geef aan waarom.
|
|