| |
| |
| |
Kees Combat
Minder of juist méér perspectief voor de kunsten in de educatie?
Verslag van de Goede Praktijk-conferentie 't Spant Erom
Vind ik hem erg veranderd? Nou, dat gaat wel, zeg ik. Herman. Toen, een mager jongetje van 16, voetbalde als de beste tijdens het overblijven, nu een soort Rus met embonpoint en donkere baard. Fluisterde mij dertig jaar geleden in 4 gym tijdens algebra in hoe de student Raskolnikov de weduwe vermoordde. Weken lang wisselden we onze leeservaringen uit. De speler al gelezen? De idioot? Zo ging dat. Maar wat doet hij hier, op de Manifestatie 't Spant Erom, op 7 december 1995 in Bussum? Hij is toch docent klassieken? Wat heeft die met kunsteducatie te maken? ‘Kijk’, zegt hij, ‘ik geef op het Koning Willem II College in Tilburg cultuurgeschiedenis en dat past in het beleid dat onze school heeft als het gaat om culturele en kunstzinnige vorming’. Nog niet aan gedacht, stom.
We zijn omgeven door bijna zeshonderd deelnemers, docenten van de kunstvakken en kunsteducatoren, die zich gemiddeld net een slagje uitbundiger kleden dan de moderne leraar en voor wie de manifestatie - nu eens niet georganiseerd door het hun zo vertrouwde LOKV, maar door de projectorganisatie Platform Kunsteducatie Voortgezet Onderwijs - een prachtige gelegenheid is om elkaar te ontmoeten.
Daartussendoor slierten op de traverses en trappen van 't Spant tientallen jongens en meisjes, met clownsgezicht, hoedjes, toeters en bellen. Tikje zenuwachtig, want al is het nu nog vroeg: ze zullen in de loop van vandaag optreden op de twee podia. Vanavond horen enkelen van hen of hun school de Jan Kassiesprijs heeft gewonnen en bovendien zijn er heel wat die meewerken aan de theatervoorstelling Lovesongs. De vijfendertig leerlingen van negen verschillende scholen die daarvoor zijn gekozen hebben er de hele herfstvakantie en nog twee weekends aan geploeterd en zijn vrienden voor een nacht of voor het leven geworden, maar vanavond om 8 uur moet het gebeuren: dé voorstelling. ‘Leuk dat je zomaar koffie met speculaas krijgt’, zegt er een. 's Middags bergen broodjes. 's Avonds borrels, wijn. Goede praktijk, 't spant erom.
Het begon heel levendig met veel verklede en gegrimeerde leerlingen van de Berger Scholengemeenschap, die uit hun musical geïnspireerd op de Reinaert een paar stukjes vertoonden als omranking van het openingsverhaal van Aad Nuis. Dat was helaas glad, ongeïnspireerd, mat: de voormalige criticus is helemaal verdwenen achter de politicus, terwijl hij, vond menigeen, gewoon vanuit zijn hart voor kunst - dat heeft Nuis toch? - had moeten praten. Een slachtoffer van beroepsvernauwing, helaas. Ook het interviewtje met de andere staatssecretaris, Netelenbos, aan het einde van de dag, leverde niet meer op dan een vertoon van politieke verantwoordelijkheid zonder inhoud. Zou er
| |
| |
op het departement geen Peter Berger meer zijn, die de politici influistert wat kunsteducatoren nou eens graag horen op zo'n dag: woorden die het vuur van de liefde voor de kunst opstoken? Aan clichés hebben ze geen behoefte! Netelenbos is er even om uit handen van de twee initiatiefnemers van het Platform, Greetje van Gemert en Koos van Deursen, het eerste exemplaar te ontvangen van Als 't er in zit, wil 't er uit.
In dat mooi vormgegeven boek doet het Platform verslag van de kunstpraktijk op tien scholen, verspreid door het hele land, die het ziet als ‘Goede Praktijk’. Daarvoor is een dozijn deskundigen uit de wereld van de kunst, het onderwijs en de wetenschap een jaar lang op stap geweest om op scholen te bekijken hoe er met kunst wordt omgegaan. Vooral drama blijkt een vak dat sterk vertegenwoordigd is, tekenen is op niveau, muziek lijdt, als een der oudste expressievakken, onder de wet van de remmende voorsprong. En wie naar literaire vorming zoekt, constateert opnieuw dat er op bijna alle scholen een totale scheiding is tussen de zogenaamde kunstvakken en het literatuuronderwijs. Een scheiding die wij, in dit tijdschrift, en in de SPL, altijd hebben betreurd, maar waaraan nog bijna niets is gedaan.
| |
Kansen in de Tweede Fase
Die scheiding werd dan ook door Wam de Moor meteen ter sprake gebracht, toen het in de eerste discussie ging over kansen voor kunst in de Tweede Fase. In het nieuwe onderdeel Culturele en Kunstzinnige Vorming (CVK) kunnen veel kunstvakken aan bod komen. Met name drama en dans zijn nadrukkelijk in the picture. Annette Schwartzmans, lid van de Stuurgroep Tweede Fase, zette kort uiteen waar het in CVK om gaat, als de stuurgroep van de politiek zijn zin krijgt. Dat antwoord wil men omstreeks 1 april hebben.
Zoals bekend wordt de Culturele en Kunstzinnige Vorming, zoals elk ander vak, in drie parten opgedeeld: een deel voor alle leerlingen (I), een groter deel voor de leerlingen van het profiel Cultuur en Maatschappij (II) en een weer kleiner deel voor ieder die wil (III).
|
Deel I |
Deel II |
Deel III |
Mogelijk totaal |
Havo |
120 uur |
240 uur |
120 uur |
480 |
VWO |
200 uur |
360 uur |
160 uur |
720 |
Wat Deel I betreft, krijgen alle leerlingen een brede kijk op kunst en cultuur voorgelegd en vervolgens dienen ze de samenhang van inhoud, vorm, betekenis en functie van de kunst, hun eigen ervaring en hun waardering van kunst onder woorden te kunnen brengen. In het Examendossier nemen zij verslagen op van culturele activiteiten en de neerslag van hun kennis van kunst en cultuur. De commissie CVK suggereert de leerlingen een zgn. ‘kunstmentor’ te geven, die met hen hun persoonlijke kunstprogramma bespreekt.
Deel II, als gezegd alleen voor leerlingen die het profiel Cultuur en Maatschappij kiezen (geschat wordt dat niet eenvierde, maar slechts eenvijfde van de leerlingen dit doet, want zo lucratief zijn de vervolgopleidingen op dit pro- | |
| |
fiel niet), brengt niet de integratie, die de Stuurgroep Tweede Fase voor ogen stond. De Vakontwikkelgroepen Beeldende Vorming, Muziek, Dans en Drama willen in hun drang naar zelfbehoud dat hun vakken gescheiden blijven; wel zijn gemeenschappelijke domeinen van kennis en vaardigheden gekozen: algemene theorie, vaktheorie en praktijk.
In het vrije deel III kunnen heel leuke dingen gebeuren. Wil een leerling bijvoorbeeld alles over gebouwen weten, dan kan hij daar alleen of met anderen een studie naar verrichten die alle beschikbare tijd vult. Of men kan een programma kunstonderwijs volgen dat voor een deel buiten school ligt, bijvoorbeeld in het plaatselijk culturele centrum.
De discussie die op deze uitleg van Schwartzmans volgde, deed de naam van de conferentie eer aan. Drie rectoren achter de tafel veegden er de vloer mee aan. Jan Brouwer van de christelijke scholengemeenschap Reggesteyn uit Nijverdal: ‘Hier zaten we niet op te wachten. Het gemeenschappelijke deel stelt niets meer voor. De helft moet voor literatuur gereserveerd worden [valt wel mee: 60 uur voor havo, 100 voor VWO, red.] en de rest is dan voor de kunstvakken, wat doe je daarin? Wij regelen het zelf wel; we zitten in een cultuurarme regio, werken binnen een modulensysteem met vakoverstijgende thema's’. Matthei Sjamaar (Niels Stensen College, Utrecht): ‘Volledig mee eens. Tekenen en drama zijn bij ons speerpunten; die kunnen we niet meer in de huidige vorm verzorgen als we het voorstel volgen’. J.W. Beneker (Koning Willem II College uit Tilburg): ‘De scholen zullen het zelf moeten doen. Verwacht niets van de politiek; dat doe ik sinds drie jaar niet meer. Nu hanteer ik de stelregel: doe alles wat niet verboden is, dan red je 't. Het marcheert als een trein.’
Veel ongenoegen dus.
Een docent drukt plastisch uit wat de kunstvakdocenten dwars zit: de ten koste van de praktijk toegenomen theorie: ‘Je leert niet koken door een kookboek te spellen, maar door een ei in de pan te gooien!’ Hij vreest dat we terug gaan naar twintig jaar geleden en daarmee evenzovele jaren kunstdidactiek overboord smijten.
Wam de Moor achtte het tijd voor een waarschuwend woord: ‘Zijn de heren achter de tafel niet te veel van hetzelfde laken een pak, bazen van scholen waar de kunsteducatie al lang marcheert? En zijn de dames en heren aan de andere kant niet stuk voor stuk bevlogenen, als ze naar een conferentie als deze komen? Weten zij wel dat er vele scholen zijn waar en vele docenten door wie in de verste verte niet wordt gerealiseerd wat in het minimumprogramma van de Stuurgroep wordt voorgesteld? Die worden eindelijk gedwongen dezelfde weg op te gaan. En nog iets. Iedereen verwijt het departement dat het niet weet waar het over praat, maar waar blijft de kunstvakdocent of rector die een poging doet om de kunstzinnige vorming en het literatuuronderwijs bij elkaar te brengen?’
Instemmend gemompel en geknik.
Gezond eigenbelang verhindert een andere groep vergaderenden later op de dag om een duidelijke keuze te maken tussen breedte en diepte van het kunstonderwijs. Breedte hoort in de basisvorming en diepte in de tweede fase vinden Sietse Hoogeboom (Koning Willem II College) en de dirigent en lid van de
| |
| |
begeleidingsgroep Platform Kunsteducatie in het voortgezet onderwijs Roland Kieft. Je moet alle jonge leerlingen laten proeven van drama, dans, muziek en beeldende kunst. Maar, merken wij op, is eigenlijk wel eens goed nagegaan wat naast het voordeel van kunnen kiezen uit veel mogelijkheden de nadelen van zo'n veelzijdig aanbod zijn? Daar is toch wetenschappelijke arbeid voor nodig? ‘Je zou kunnen kijken naar het basisonderwijs: daar is in feite dikwijls sprake van zo'n breed aanbod’, oppert dansconsulente A. Leenheer-van Schaik. En Cisca van Dijk, directeur van de Rotterdamse Dansacademie, merkt op dat verbreding van het aanbod ook gedeeltelijk búiten de school kan plaatsvinden, namelijk in de sfeer van de amateuristische kunstbeoefening.
Dat de tweede fase er is voor de diepte, ligt voor de hand. Hoogeboom: ‘En dan duidelijk: je kunt er, net als bij wiskunde en Engels, goed in zijn of slecht en van alles daartussenin. Daarop vooral moeten we mikken als het om de gemiddelde leerling gaat. Daarnaast moet er een mogelijkheid zijn voor grote, uitzonderlijke talenten om zich voor te bereiden op een beroep in de kunst’. Beide lijnen zijn in de activiteiten van Hoogebooms school duidelijk aanwezig, zoals men in Als 't er in zit, wil 't er uit kan vaststellen.
| |
Hoe organiseer je de kunst op school?
Als je nu een school bent waarin sprake is van zogenaamd ‘goede praktijk’ op het gebied van de kunsteducatie, hoe organiseer je dan die praktijk? Twee rectoren, Bob Mol van het Spinozalyceum en Hans Satter van de Nijmeegse Scholengemeenschap Groenewoud, legden uit hoe dat bij hen op school gaat. De eerste heeft gekozen voor de zgn. systeembenadering. Daarin zie je de school als een bedrijf met een bepaalde hiërarchie: de directie lokt via sturingsmechanismen bepaalde gedragingen uit. Mol sprak van de ‘lerende organisatie’. Een eerste vereiste is dat je van individuele autonome docenten een team maakt. Je zorgt voor een duidelijke delegatie van verantwoordelijkheden, je geeft ruimte aan experimenten, bent niet bang om ‘op je bek te vallen’ en je benut je relaties met de buitenwereld om te kijken of je op het goede spoor zit. Daarbij is je beleid helder: als schoolleiding probeer je groepen enthousiastelingen te vormen. Daarbij is de stelregel: succes creëert het draagvlak, niet door stapels nota's, maar door de gewoonten te voeden. Het gaat hier nog steeds over kunsteducatie: die is in het Dalton-systeem van de school gemakkelijk te integreren. Daarin immers krijgt de leerling twee keer 60 minuten per dag voor zelfstandig werken. Dit houdt bij wijze van spreken in dat leerlingen dan alles mogen doen behalve het schoolgebouw verlaten. Mol is van oordeel dat, wanneer je in de tweede fase de leerling centraal wilt stellen, de verantwoordelijkheid niet moet liggen bij de vakteams, maar bij de profielgroepen (of zoals elders genoemd: de kernteams), bestaande uit profielgebonden groepen docenten.
Op het Spinozalyceum is duidelijk sprake van een systeembenadering, die voor de kunsteducatie uitstekende resultaten afwerpt. Maar hetzelfde geldt voor de Nijmeegse Scholengemeenschap Groenewoud en toch is daar de werkwijze heel anders. Satter voert een pleidooi voor de ‘organische organisatie’, niet van bovenaf, maar van onderop. Je beperkt je als leiding tot een
| |
| |
globale planning en tot reageren op de initiatieven uit de groep docenten, leerlingen en ouders. ‘Wij hebben niet veel op papier staan, geen grote verhalen over wat kunsteducatie op school moet zijn, geen “mission statement”, maar de waardering voor kunst is diep verankerd in de schoolcultuur’. En dat is duidelijk: op het NSG staat de kunstzinnige vorming bij bezuinigingen op de tabel absoluut niet ter discussie.
Maar wordt er - wij weer - wel nagedacht over de samenhang tussen kunstzinnige vorming en literatuuronderwijs? Nee, maar dat zal wel moeten gebeuren, erkent Satter. Rector Teun Abbenhuis (Sint Joris College Eindhoven, net als het Spinoza en het NSG genomineerd voor de Jan Kassiesprijs 1995) meent dat aan deze merkwaardige scheiding ook de neerlandici debet zijn: ‘Die moesten zo nodig ook met het literatuuronderwijs afgezonderd blijven van die vermaledijde vakken onder de streep: de expressievakken’.
Docenten zijn uiteraard geïnteresseerd in hun taakbelasting. Mol gaat voor alle docenten met een volledige betrekking uit van de 1710 klokuren die volgens de CAO verplicht zijn. Daarvan reserveert hij voor alle docenten 1500 uur voor onderwijstaken (lessen, correctie, voorbereiding, ouderavonden) en 210 uur voor overige activiteiten, zoals de begeleiding van niet-lesactiviteiten. Nee, een onderscheid tussen bijvoorbeeld neerlandici en anderen op grond van taakbelastingsonderzoek maakt hij niet; dat zou weer tot allerlei andere onzuiverheden leiden.
Satter is op grond van de 1710 klokuren en de 62 dagen waarin docenten wegens vakantieperioden niet op school zijn, gekomen tot een taakbelasting van 43 uur per week voor fulltimers. In tegenstelling tot Mol hanteert hij wel de resultaten van taakbelastingsonderzoeken. Dit betekent dat bijvoorbeeld de docent Nederlands een grotere opslag krijgt op zijn lestijd (bv. 1,9) dan de gymnastiekleraar (bv. 1,3) en dat binnen het vak voor de bovenbouw meer opslag wordt gegeven - als dat nodig lijkt - dan voor de onderbouw. In hoeverre een docent beschikbaar is voor niet-lesactiviteiten blijkt nu een kwestie van optellen van zijn lestaaktijd en deze aftrekken van de 43 uur of voor de parttimer het equivalent daarvan. Over deze aanpak is geen discussie meer: want niemand is meer overbelast en het vinden van begeleiders voor kunsteducatieve en andere activiteiten is zo geen probleem. Op deze manier is de begeleiding geen zaak meer van enkele enthousiaste kunst-, sport- of andere gekken. Uiteraard wordt iedereen ingezet bij zaken die hem of haar het beste liggen.
Wie op de conferentie de stands bezochten of de podia waarop beide scholen acte de présence gaven, kon moeilijk anders dan ervaren hoe positief de ‘lerende organisatie’ van het Spinoza Lyceum én de ‘organische organisatie’ van het NSG in de praktijk uitpakken: boeiende demonstraties die van veel creativiteit en ervaring getuigden.
| |
Podiumactiviteiten en stands
Dat gold overigens niet voor deze twee scholen alleen. Je kunt van zo'n overvol programma maar een paar dingen meenemen, maar bijvoorbeeld het poëzieprogramma dat de internationale schakelklas van het Groningse Rölingcollege neerzette was even eenvoudig als mooi. Twee zwarte jongens spraken in
| |
| |
half, maar goed verstaanbaar Nederlands hun heimwee uit naar hun land. Een meisje blies een weemoedig deuntje op de trombone. Klein meisje: ‘Mijn mooie land is en blijft mijn thuis’. Nog kleiner meisje: ‘Mijn mooi en groot land, ik zie je kleuren op de tv’. Een grote knul ontlokte zijn klassieke gitaar subtiele klanken. Sandra uit Bosnië sprak over ‘kinderen die niet hoeven op te letten wie wat is’. Saxsolo tot slot. Mooi. Eerder zag ik een treurige Iejoor in de Winnie the Pooh-bewerking van het Niels Stensen College in gesprek met een opgewekte beer. Geestig.
En de stands waren goed ingericht. Het Eckart College zagen we bijvoorbeeld met een reeks affiches, die verslag deden van het project ‘Hoe speel je 't klaar?’ Toneelspelers (Henk van Ulsen), cabaretiers (Fred Florusse, Vincent Bijloo), een filmmaakster (Digna Sinke), een regisseuse (Yvonne Lex), zangers van opera (Lieuwe Visser) of levenslied (Guido Belcanto) en het Rosenberg Trio met zijn zigeunerjazz gingen met leerlingen van het college in gesprek over hun kunst. Overigens met slechts 40 tot 100 van de 1700, aldus docent Joop Dirksen, want de kunst lokte niet zovelen in de avond naar school. Maar enthousiast zijn ze wel, die leerlingen, ook voor het project dat na ‘Hoe speel je 't klaar?’ is opgezet. Nu gaan de geïnteresseerde leerlingen naar de kunstenaar toe. ‘Kijk op kunst’ heet het, en een der boeiendste excursies was die naar de Ewijkse kunstenaar Huub Kortekaas, wiens grote, vaak bolle beeldhouwwerken, tentoongesteld in een holte van de Waaldijk, gecombineerd met 's mans opgewekte uitleg veel enthousiasme teweeg brachten. 't Is maar een voorbeeld, want er zijn eindeloos veel kunstenaars die daarin slagen. Zie ook elders in dit nummer.
Op heel andere wijze gebeurt dat in Den Helder, waar docent Nederlands Dick Ramler van het Etty Hillesum College en Jos Post van het Centrum voor Kunstzinnige Vorming Triade de handen ineen hebben geslagen voor diverse buitenlesactiviteiten van de leerlingen. Elke laatste woensdag in september organiseert Triade de ‘kunstkijkdag’. De leerlingen zijn dan uitgeroosterd om kunstenaars en manifestaties naar hun zin te bezoeken. In een ‘Rondje Cultuur’ nemen leerlingen over een langere periode deel aan een bepaalde kunstactiviteit, waarbij Ramler en Post zich ervoor inzetten dat er samenhang ontstaat tussen de activiteiten in Triade en de lessen op school.
Als Barend Wijtman, educatief medewerker van het Noord-Hollands Filharmonisch Orkest, nogal gefrustreerd vertelt over zijn ervaringen met het bezoek van een handjevol VWO'ers aan een repetitie van zijn orkest (‘liggen een sigaretje rokend achterover, de benen op de balkonrand, en kletsen maar!’), en een Enschedese docent IVBO zijn ‘bakkers’ uit de derde en vierde klas niet naar een museum krijgt, geeft een Vlaamse collega de remedie: ‘Dat kenden wij ook. We hebben onze bakkers in opleiding gekoppeld aan kunstenaars die overwerk verrichten. Dat sprak ze aan!’ Maar Ramler meent dat het allerbelangrijkste is, dat de verbindingslijn tussen school en kunstinstelling zo kort mogelijk is. ‘Ik bel Jos, Jos belt mij, zo werkt dat.’ Ook Wijtman erkent dat bemiddelingsinstanties vaak eerder een belemmering zijn dan een steun. ‘Lokale instanties laten hun competentie gelden. Maar er zijn ook scholen die juist al veel doen op het terrein van de kunsten, waar je als promotor van het orkest een zekere weerstand ervaart, zo van: maar we doen al genoeg.’
| |
| |
En intussen zitten in de hal de allochtone meisjes van de scholengemeenschap Gerrit van der Veen, ijverig bezig hun potten en vazen te draaien. Ze doen dat graag. Het zijn activiteiten waarvoor ze niet 's avonds naar school meer hoeven te gaan.
| |
Daverend sluitstuk na droevige vertoning
Alle namen van de scholen die, na presentatie van Als 't er in zit, wil 't er uit en de smakelijke hap, voor de toekenning van de Jan Kassiesprijs 1995 van de stichting Fonds Kunst en Educatie in aanmerking kwamen, heb ik in dit verslag al genoemd en het moet heel aardig zijn om zomaar 15.000 gulden te krijgen om in je school te investeren voor kunstactiviteiten en met een aardige sculptuur te zijn bedacht die ter aanmoediging op de tafel van de directeur of in de vitrine met de sportbekers komt te staan. Maar waarom zo'n aanbieding weer zo'n obligate en oervervelende show van twee heren op leeftijd moest worden - je verstand staat er, na zo'n dag vol vitaliteit, bij stil. Wat de ene heer zei - dat het Fonds naast de Jan Kassiesprijs ook nog drie aanmoedigingsprijzen had te verdelen - werd door de andere doodgemoedereerd opnieuw verteld en allemaal in van die duffe woorden waar kinderen kletserig en kunstdocenten draaierig van worden. Maar rector Bob Mol nam uiteraard met plezier de trofee en de geldsom in ontvangst, gekregen voor ‘de integratie van kunst en cultuur in het vakkenpakket, de onmiskenbare keuze voor kunst op school en de vele creatieve initiatieven’, en zei iets aardigs over pas gestorven Jan Kassies, en daarna werden nog drie andere scholen verblijd met ieder 5000 gulden. De scholengemeenschap Helinium uit Hellevoetsluis kreeg die, omdat alle kunstvakken er zo goed zijn geprofileerd in het brugjaar (voor geïnteresseerden: Fazantenlaan 1, 3220 AC Hellevoetsluis); het Johan de Witt College in Den Haag, omdat men er goed weet om te springen met cultuurverschillen, samenwerkt met de culturele instellingen in de stad en over een mooi workshopprogramma beschikt (adres: Helena van Doeverenplantsoen 3, 2512 ZB Den Haag); en het Niels Stensen College, niet omdat er zo uitstekend drama wordt gemaakt en gepropageerd (zie: Als 't er in zit, wil 't er uit), maar
‘voor de voorbeeldige wijze waarop de school omgaat met tekeningen van leerlingen en de hoge kwaliteit ervan’ (adres: Amerikalaan 17, 3526 VD Utrecht).
Na deze fanfare zorgden vijfendertig leerlingen voor een swingende uitvoering van de deels door hen zelf geschreven bewerking van Max Frisch' komedie Don Juan of de liefde voor de meetkunde onder de titel Lovesongs. Veel Frisch zat er niet meer in, maar prikkelend en uitdagend was het onder de regie van Aram Adriaanse en de productie van Joop Mols wel. Humor doet veel, zowel in de tekst als in de beweging, en vermakelijk was het voor al die beleidsmakers en educatoren wel om de jeugdige Judith Molenaar in een glansrol te zien, spelend de moeder van Anna, die kan wat haar dochter niet lukt: Jan seksueel inwijden, gedachtig het adagium ‘op een oude fiets kan je 't leren’. Gelukkige herhalingen, zoals in de geïroniseerde automatische telefoonbeantwoording, waren er ook in de dans en de muziek, met een paar uitstekende liedjes, even gedurfd gezongen door een soort LUV-groepje. Alles
| |
| |
bijeen een rustig en mooi vormgegeven productie, die precies weergaf wat pubers, onzeker over sex en erotiek, verlegen en, soms, vol schaamte, bezighoudt, zonder daarover te moraliseren. Na afloop was er daverend veel applaus, veel bloemen en bij de spelers treurnis omdat het allemaal voorbij was.
Een conferentie die mij overigens de overtuiging meegaf, dat het juist allemaal nog moet beginnen, dat er veel muurtjes gesloopt moeten worden, willen we de schaarse uren in de tweede fase zo zinvol mogelijk besteden. Zoals Mirjam de Meijer, gedeputeerde van de provincie Groningen en een der leden van de werkgroep Goede Praktijk, zei: ‘We gaan volgend jaar in kleinere groepen aan die problemen werken’. En daarmee kondigde zij de reeks van workshops aan die het Platform Kunsteducatie in 1996 zal beleggen. Scholen die iets te bieden hebben zullen via netwerkconstructies in de gelegenheid worden gesteld om met een goede gespreksleider en een externe expert op het betreffende gebied, andere scholen te interesseren voor hun thema.
Het Platform Kunsteducatie treedt op als bemiddelaar. Adres van het Platform: Kopseweg 5, 6522 KB Nijmegen, tel. 024-3221629, fax 024-3238010.
|
|