Tsjip. Jaargang 5
(1995)– [tijdschrift] Tsjip/Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 22]
| |
Maurice van Lieshout
| |
Literaire mijlpalenNiet alleen de beschikbaarheid van ‘homo’- en ‘lesbische’ literatuur is in nog geen 30 jaar enorm toegenomen, misschien nog wel belangrijker is dat de teneur van die literatuur sterk veranderd is.Ga naar eind1. In de meeste oudere romans, toneelstukken en films loopt het slecht af met homoseksuele en lesbische personages. Homoseksualiteit lijkt in die werken onlosmakelijk verbonden met een gewelddadige dood door moord, zelfmoord of een ongeluk. Voor het zover is heeft het leven de betreffende homo of lesbienne ook niet veel zonneschijn gebracht. Psychische verwarring, identiteitscrises, schuld- en schaamtegevoelens en ongelukkige liefdes markeren zijn of haar levenspad. Met zulke helden hadden publieke opinie en overheden niet zoveel moeite. Anders was het met die literatuur waarin homoseksualiteit wordt voorgesteld als een reële bestaansmogelijkheid. Critici beschouwden een neutraal en genuanceerd beeld van homoseksualiteit al gauw als een gevaarlijke idealisering van de gelijkgeslachtelijke liefde. Lezers moesten beschermd worden tegen de verleiding die uit kon gaan van zulke literatuur. In ons land leerde de affaire rond de roman Pijpelijntjes (1904) van Jacob Israël de Haan dat een schrijver niet ongestraft homoseksualiteit als literair | |
[pagina 23]
| |
thema kon kiezen. De Haan schetst in zijn roman homoseksualiteit als iets wat geen verklaring of rechtvaardiging behoeft. Bovendien gaf hij de hoofdpersonen de roepnamen, lichamelijke en persoonskenmerken van zichzelf en Arnold Aletrino, de arts, crimineel antropoloog en literator met wie De Haan bevriend was. De publikatie leidde niet alleen tot een conflict met Aletrino, maar ook met P.L. Tak, hoofdredacteur van Het Volk waarvoor De Haan de kinderpagina verzorgde. De Haan werd ontslagen en verloor uiteindelijk ook zijn baan als onderwijzer.Ga naar eind2. Hoewel de Pijpelijntjes-affaire redelijk wat publiciteit kreeg, werd De Haan daardoor niet tot een publieke figuur. Dat gold tien jaar daarvoor wel de hevig door hem bewonderde Oscar Wilde. De processen tegen Wilde in 1895 betekenden de eerste, grote internationale mediagebeurtenis waarin het beeld van de mannelijke homo voor decennia werd vastgelegd. Ze bevestigden het imago van de nicht, de verwijfde man, en presenteerden een identiteitsmodel dat de volgende honderd jaar homoseksuele mannen zou aantrekken en afstoten. Ook in de literatuur vinden we dit vrouwelijke beeld als positief of negatief ijkpunt steeds terug.Ga naar eind3. Een mooi voorbeeld daarvan treffen we aan in E.M. Forsters roman Maurice (1914, posthuum gepubliceerd in 1971). In een gesprek met een arts legt de protagonist Maurice de bekentenis af: ‘I'm an unspeakable of the Oscar Wilde sort.’ Forster durfde Maurice niet te publiceren. In 1960 schreef hij dat hij het boek kost wat kost een happy ending wilde geven, want ‘If it ended unhappily, with a lad dangling from a noose or with a suicide pact, all would be well, for there is no pornography or seduction of minors.’Ga naar eind4.
Net als De Haans tweede roman Pathologieën (1908) is Maurice de geschiedenis van een homoseksuele bewustwording en de zoektocht naar een passende identiteit. In beide romans spelen literatuur en sociale opvattingen een belangrijke rol in dat proces. Maurice en De Haans Johan van Vere de With gaan als het ware een dialoog aan met bestaande teksten en vertogen over (homo)seksualiteit. De romantekst krijgt daardoor een sterk intertekstueel karakter, wat in De Haans geval nog versterkt wordt door het voorwoord, de opdrachten en de motto's. Intertekstualiteit en polyfonie (Bakhtin) zijn kenmerkend voor, met name de oudere, homo- en lesbische literatuur, omdat schrijven over homoseksualiteit vrijwel altijd inhield: stelling nemen ten opzichte van opvattingen over seks, sekse en gender. Het vinden van een eigen stem, een eigen identiteit staat ook centraal in de meest invloedrijke 20e eeuwse lesbische roman: The Well of Loneliness (1928) van Marguerite Radclyffe Hall. Hoofdpersoon is de ‘mannelijke’ Stephen Gordon, gemodelleerd naar het idee van een ‘derde sekse’, een biologische categorie tussen man en vrouw in. Het boek viel ten prooi aan de Engelse censuur en de Engelse justitie probeerde zelfs het boek in ons land te laten verbieden. De Nederlandse vertaling verscheen echter nog hetzelfde jaar en beleefde binnen een jaar twee herdrukken. Stephen Gordon en haar geestelijk moeder, de openlijk lesbisch levende Radclyffe Hall boden talloze vrouwen herkenning en erkenning van hun seksuele identiteit. Anderen daarentegen zetten zich bewust af tegen het beeld van de ‘mannelijke vrouw’.Ga naar eind5. Ook voor een aantal na-oorlogse auteurs geldt dat het de combinatie van hun | |
[pagina 24]
| |
werk en hun persoon is die de grootste invloed had op homo- en heteroseksuele lezers. In Nederland vervulden met name Anna Blaman, Andreas Burnier en Gerard Reve een voortrekkersrol. Dat was niet alleen omdat hun werk (deels) over homoseksualiteit handelt en artistieke erkenning kreeg (in het geval van Blaman en Reve in de vorm van de P.C. Hooftprijs). Als lesbienne of homo waren (zijn) ze ook alledrie publieke figuren die van die positie ook gebruik maakten. | |
Een geïntegreerd themaHomoseksualiteit, in welke gedaante dan ook, is tegenwoordig een literair thema als ieder ander.Ga naar eind6. We kijken er nu van op als in een drukbevolkte roman of toneelstuk géén homo, lesbienne, flikker of pot voorkomt. We worden hooguit nog in verwarring gebracht als we geconfronteerd worden met personages die wel homoseksueel handelen maar niet homoseksueel zijn of zich niet zo laten noemen. Het benoemen van die handelingen wordt ook niet langer geschuwd. Verliefdheid, liefde - en in mindere mate seks - tussen twee jongens of twee meisjes zijn inmiddels ook in de kinder- en jeugdliteratuur gangbare thema's. Het spectrum van de homo- en lesboliteratuur is tegenwoordig zo breed dat het vrijwel onmogelijk is er nog een algemene karakteristiek van te geven. In dit verband is het van belang er op te wijzen dat de traditie van de ‘comingout’ literatuur (waartoe we de eerder genoemde romans kunnen rekenen) nog steeds wordt voortgezet. Algemeen kenmerk van deze romans is dat homoseksuele gevoelens vooral geproblematiseerd worden. Hoofdthema's zijn het ontwikkelingsproces en de emancipatie van de ‘homoseksuele’ hoofdpersoon, die zijn emoties en verlangens meestal pas na veel innerlijke conflicten accepteert, openbaart en exploreert. De romans die in deze traditie passen vertegenwoordigen een visie die het bestaan van een aparte mensencategorie van homoseksuelen veronderstelt. Om enkele oudere en jongere voorbeelden uit de Amerikaanse literatuur te noemen: Gore Vidal (The City and The Pillar, 1948), Truman Capote (Other Voices, Other Rooms, 1948), James Baldwin (Giovanni's Room, 1956) Edmund White (onder andere The Beautiful Room is Empty, 1988) en David Leavitt (The Lost Language of Cranes, 1986). Deze romans vervullen voor homoseksuele lezers veelal een exemplarische functie: de moderne westerse homoseksuele man vindt er herkenning en erkenning van zijn eigen emancipatieproces. Door de homoseksuele gevoelens te plaatsen binnen een bredere context van menselijke liefde en relaties of door de homoseksualiteit te presenteren als metafoor, bij voorbeeld voor het zoeken naar de eigen identiteit of voor maatschappelijke ongelijkheid, stijgt het werk van genoemde auteurs uit boven het primaire exemplarische niveau. Het gaat om literatuur die de lezer iets te bieden heeft onafhankelijk van zijn of haar seksuele voorkeuren.Ga naar eind7. | |
Lezen als homo of lesboVan vrijwel alle aspecten van de homoseksuele of lesbische leefwereld kan een lezer of lezeres tegenwoordig een fictionele weergave vinden. Als 15-ja- | |
[pagina 25]
| |
rige moest ik het echter nog doen met de onduidelijke romanpersonages uit De lange nacht van Marnix Gijsen, De bruine vriend van Simon Vestdijk of Omtrent Deedee van Hugo Claus. Gekwelde figuren met wie iets mis was en met wie het slecht afliep. Personages die zelden van binnenuit beschreven werd en van wie de erotische verlangens niet tot daden leidden. In het zeldzame geval dat het wel tot lichamelijk contact kwam deed de verteller het licht uit als de jongens in bed stapten en pas weer aan als ze klaar waren. Zoals dat in het latere emancipatiejargon heette, de literatuur bood weinig ‘positieve identificatiefiguren’ voor homoseksuele jongeren. Meer had ik aan romans en verhalen die niet expliciet over homoseksualiteit handelden, maar waarin ik mijn eigen verlangens en fantasieën kon projecteren. Zonder dat ik het wist hanteerde ik een leesstrategie die homo's en lesbo's al vanouds gebruikten: ik interpreteerde teksten, die niet expliciet leken te gaan over gelijkgeslachtelijke intimiteiten, gebruik makend van een ‘homoseksuele code’. Deze strategie beperkte zich overigens niet tot teksten; ook films, foto's en strips leenden zich hiervoor. Jongeren zullen tegenwoordig wellicht eerder videoclips of reclameboodschappen ‘homoseksueel’ of ‘lesbisch’ interpreteren. Zo expliciet als literatuur tegenwoordig is, kunnen of willen filmers en videokunstenaars blijkbaar nog niet zijn; wel gebruiken ze coderingen die tot een ‘homoseksuele’ of ‘lesbische’ lezing kunnen leiden. Om homoseksuele of lesbische betekenissen aan een tekst toe te kennen is het nodig een homoseksueel of lesbisch interpretatiekader te mobiliseren. Zo'n interpretatiekader bestaat uit kennis van de literaire context en codes, kennis van de lesbische/homoseksuele geschiedenis en andere lesbische/homoseksuele teksten, de bereidheid lesbische/homoseksuele betekenissen toe te laten en een zekere sensibiliteit voor het verzwegene. De lezer/es hanteert een leescode die zich niet beperkt tot het mimesis-niveau, maar van een heuristische lezing de sprong maakt naar een hermeneutische.Ga naar eind8. Het zijn vooral de ‘ongrammaticaliteiten’, de dubbelzinnigheden, de geheimen, de ‘Unbestimmtheits-’ of ‘Leerstelle’ (Iser) van een tekst die tot zo'n lezing uitnodigen.Ga naar eind9. Dat we zulke tekstkenmerken vooral tegenkomen in de oudere literatuur zal niet verbazen. Immers: tot grofweg de jaren zestig gold ‘homoseksualiteit’ als een literair taboe. Wie als auteur homoseksualiteit wilde losweken van noties van ziekte, zonde en misdaad en een neutraal of positief beeld wilde schetsen kon dat alleen doen door zijn toevlucht te nemen tot codes en vermommingen, tot maskers en signalen.Ga naar eind10. Een veelgebruikt signaal is het impliciet of expliciet verwijzen naar teksten uit de literaire homocanon (bijvoorbeeld naar Plato's Symposion of Phaedrus).Ga naar eind11. Tot die klassieke canon horen naast Plato auteurs als Sappho, Shakespeare, Marlowe, Whitman, Wilde, Rimbaud, Verlaine, Gide, Proust, Kavafis en Thomas Mann. | |
Eigen leeservaringAls 15-jarige beperkte mijn interpretatiekader zich nog grotendeels tot de sensibiliteit voor en de behoefte aan homoseksuele betekenissen. De gedichten van bijvoorbeeld Hans Lodeizen kon ik makkelijk homo-erotisch interprete- | |
[pagina 26]
| |
ren. Omdat het lyrische ik de sekse van de ‘jij’, de aanbedene tot wie hij richt, verzwijgt, laten vele gedichten van Lodeizen zich lezen als van een jongen of man die zijn verlangen naar en liefde voor andere jongens uitspreekt. Eén zo'n ‘jij-gedicht’ is ‘heel in de verte hoor ik [...]’ dat eindigt met de strofe: ‘waarom heb je me toch laten gaan/ nu ben ik alleen,/ en kijk in de nacht naar/ de wind in de golven naar de/ witte maan en de matrozen.’Ga naar eind12. De mogelijkheid die dit gedicht biedt om zowel de ik als de jij te interpreteren als van het mannelijk geslacht, liet ik als lezer niet onbenut. Pas veel later zou ik weet hebben van de homoseksuele/lesbische traditie in poëzie om de sekse van het subject niet te benoemen of om te keren (een vorm van literaire travestie). Dat ‘matrozen’ behoren tot de favorieten in de homoseksuele (literaire) iconografie, ervaarde ik ook pas als gevorderd lezer.Ga naar eind13. Een voorbeeld waarbij het ‘homoseksuele interpretatiekader’ pas onlangs gemobiliseerd werd is het herlezen van Hans Christiaan Andersens sprookje De kleine zeemeermin. Als kind accepteerde ik alle ‘geheimen’ van de tekst als eigenschap van een sprookje. Nu kan ik, op basis van een verhaalanalyse en een homoseksueel interpretatiekader, de geschiedenis van het prinsesje uit het onder-water-rijk die een onmogelijke liefde opvat voor een prins uit de wereld-boven-water lezen als een metaforische uitbeelding van de homoseksuele liefde.Ga naar eind14. Literatuur met homoseksuele of lesbische thematiek wordt uiteraard niet uitsluitend door homoseksuele mannen en lesbische vrouwen gelezen, al lijkt hun ‘reader-response’ bepalend om uit te maken welke romans, verhalen, gedichten en toneelstukken we als zodanig benoemen. Als we deze literatuur in de klas presenteren zal de lezersgroep voornamelijk bestaan uit leerlingen die zich heteroseksueel noemen. Hun houding tegenover literatuur zal de docent wel bekend zijn, maar weet hij of zij ook wat scholieren denken over homoseksualiteit? | |
Scholieren en homoseksualiteitScholieren hebben anno 1995 veel meer kennis en ervaring op seksueel gebied dan ik en mijn leeftijdgenoten in 1968. Over seks wordt makkelijker gepraat, ook op school. Docenten zullen erotische passages in literatuur niet meer vanzelfsprekend mijden. Als het om homoseksualiteit gaat, ligt het minder eenvoudig. Allereerst is homoseksualiteit iets wat maar weinig scholieren persoonlijk bezig lijkt te houden. Volgens het onderzoek Jeugd en seks 95 denkt 6 procent van de jongens en 7 procent van de meisjes tussen 12 en 19 jaar dat ze zowel op het eigen als het andere geslacht verliefd kunnen worden. 83 procent van de jongens en 71 procent van de meisjes weet zeker dat hun verliefdheid alleen de andere sekse geldt. 4 procent van de jongens en 6 procent van de meisjes zou wel eens met een seksegenoot willen vrijen of heeft het ooit gedaan. Ongeveer 1,6 procent van de mannelijke scholieren van 16 jaar en ouder ziet zichzelf als homoseksueel, van de meisjes 1 procent als lesbisch. De percentages ‘seksuele fantasieën over vrijen met een seksegenoot’ liggen wat hoger en stijgen met de leeftijd (jongens: van 2 procent onder de 11- tot en met | |
[pagina 27]
| |
13-jarigen tot 8 procent onder de 18-jarigen en ouder; meisjes: van 5 tot 8 procent).Ga naar eind15. Tegenover de kleine groep jongeren met homoseksuele of lesbische gevoelens en fantasieën staat een veel grotere groep leeftijdgenoten die moeite met hen hebben. Zo keurt maar 54 procent van de jongens het goed als twee jongens die veel voor elkaar voelen seks met elkaar hebben. Meisjes zijn met 77 procent, zoals bijna op alle sociale terreinen, een stuk toleranter. Seks tussen twee meisjes wordt door tweederde van de jongens en driekwart van de meisjes goedgekeurd. Homoseksualiteit wordt meer afgekeurd door jongere leerlingen, op lagere opleidingsniveaus en door leerlingen van niet-Nederlandse herkomst. De onderzoekers van Jeugd en seks 95 concluderen dan ook: ‘de bovenbouw op de hogere opleidingsniveaus vormt voor de individuele leerling met homoseksuele gevoelens een fundamenteel andere sociale context dan de lagere klassen op bijvoorbeeld IBO en VBO’ (p.20). Al langer is bekend dat de school voor homoseksuele jongens en lesbische meisjes vaak de minst aangename sector is van hun leefwereld. Ondanks toenemende tolerantie of onverschilligheid ten opzichte van homoseksualiteit, komt daar weinig verandering in.Ga naar eind16. | |
Homo- en lesbische literatuur in de klasWie homoseksualiteit als literair thema aan de orde stelt moet er rekening mee houden dat dit voor vele leerlingen een fenomeen is waar ze nog weinig van weten.Ga naar eind17. Negatieve reacties zijn zeker niet uit te sluiten. Dat vele jongeren ‘homo-’ of ‘lesbische seks’ afkeuren, betekent overigens niet dat ze er niet in geïnteresseerd zouden zijn. Literatuur biedt juist voor hen een makkelijke en ‘veilige’ mogelijkheid om kennis te maken met liefde, verliefdheid en seks tussen twee jongens of twee meisjes. Een docent moet uiteraard ook rekening houden met eventuele homoseksuele of lesbische leerlingen in de groep (en hun positie daarin: is hun seksuele voorkeur bij anderen bekend en hoe reageren die daarop?). Als zulke leerlingen bij de docent bekend zijn, is het zinnig om hen tevoren te informeren over de lesinhoud en, nog beter, te betrekken bij de voorbereiding. Zulke leerlingen kunnen bijvoorbeeld suggesties doen voor literatuur. Mogelijk zijn ze zelfs bereid te vertellen welke boeken of films voor henzelf belangrijk geweest zijn. Omdat homoseksualiteit in de 20e-eeuwse literatuur een frequent voorkomend thema is, kan bijna alleen bewuste censuur door de docent voorkomen dat het ‘vanzelf’ in het onderwijs aan de orde komt. Wie bijvoorbeeld teksten van auteurs als Thomas en Klaus Mann, Jean Genet, Pier Paolo Pasolini, Federico García Lorca, D.H. en T.E. Lawrence, K.P. Kavafis, Gerrit Komrij, Emily Dickinson, Gertrude Stein, Virginia Woolf of Elly de Waard gebruikt kan homoseksualiteit als literair thema vrijwel niet ontlopen. Als het werk van zulke auteurs ter sprake komt, kan dat een goede, bijna terloopse gelegenheid zijn om met de leerlingen te onderzoeken hoe een thema als intimiteit tussen seksegenoten onder woorden wordt gebracht. Toch valt er veel voor te zeggen om homoseksualiteit ook doelbewust de lite- | |
[pagina 28]
| |
ratuurles in te halen. Het is een thema dat bijdraagt aan verbreding van de visie van leerlingen op de wereld. Het kan een emancipatorische functie vervullen voor zowel hetero- als homoseksuele leerlingen. En het is een thema dat zeer geschikt is om met leerlingen het specifieke van literaire teksten te onderzoeken en te bespreken. Emily Dickinson
Er zijn globaal twee manieren waarop ‘homoseksualiteit in de literatuur’ in het lesprogramma behandeld kan worden. We kunnen kiezen voor een thematische en voor een integratieve aanpak.Ga naar eind18. Bij de eerste benadering is homoseksualiteit het uitgangspunt en het centrale begrip. Afgezien van de mogelijk terughoudende reactie van de leerlingen op zo'n thematische aanpak, geldt als nadeel dat homoseksualiteit apart wordt gezet - tegenover heteroseksualiteit -, en dat het al snel tot probleem wordt bestempeld. Een integratieve benadering kent deze nadelen niet. Homoseksualiteit is dan een van de aspecten van thema's als erotiek, seks, liefde, vriendschap en kan gepresenteerd worden als een gelijkwaardige en waardevolle seksuele en relatievoorkeur naast andere. Het spreekt voor zich dat er een vertrouwde en open sfeer in de groep moet bestaan, wil er serieus en ontspannen over seks en erotiek in literatuur ge- | |
[pagina 29]
| |
sproken kunnen worden. Om dat te bereiken kan de docent het thema ook langzaam ‘opbouwen’ uitgaande van het thema vriendschap of verliefdheid. Literatuurlessen kunnen ook aansluiten bij lessen relationele en seksuele vorming zoals die op verschillende scholen bestaan. In het toekomstige ‘studiehuis’ zijn er mogelijkheden het thema in te passen in vakoverschrijdend literatuuronderwijs of bredere culturele vorming. | |
Enkele onderwijssuggestiesEen literair-historische benadering kan leerlingen laten ervaren hoezeer opvattingen over sekse, gender en seksualiteit historisch en sociaal bepaald zijn. Onderwerpen als ‘literatuur en moraal’, intertextualiteit, tekst- en leesstrategieën zijn uitstekend te illustreren aan de hand van voorbeelden uit de homo- en lesbische literatuur. Twee van die mogelijkheden werk ik hier in globale termen uit.Ga naar eind19. | |
1. Literatuur en moraalDe geschiedenis van homoseksuele en lesbische literatuur is ook, of vooral, een geschiedenis van kunst en moraal. Schrijven over homoseksuele of lesbische betrekkingen betekende, of een auteur dat wilde of niet, het innemen van een moreel standpunt. Ook nu, nu alle details van het homoseksuele en lesbische leven in onze literatuur worden blootgelegd, zijn de reacties vaak moralistisch gekleurd. Begin deze eeuw werden boeken veroordeeld die een neutraal of positief beeld gaven van homoseksuele liefde en verlangens. Sinds de opkomst van de emancipatiebeweging en van een zedelijk liberaal klimaat worden boeken soms juist veroordeeld als ze de homoseksuele zaak géén goed lijken te doen. Kunstenaars die de nacht- of keerzijde van de homowereld laten zien, filmers als Kenneth Anger, Andy Warhol, Rosa von Praunheim, schrijvers als John Rechy, James Purdy, Christian Pierrejouan, Gerard Reve en Frans Kellendonk (Mystiek Lichaam) ondervonden kritiek omdat ze de door de kijker of lezer gewenste werkelijkheid geweld aandeden. Een onderwerp als homoseksualiteit lokt reacties uit die duidelijk maken welke sociale normen aan literatuur gesteld worden. Het lot van menig auteur is bepaald niet door artistieke, maar door zedelijke oordelen. Tussen ethiek en esthetiek bestaat een spanningsverhouding waarin de moraal vaak de kunst en de kunst zelden de moraal de baas is. Aan de hand van voorbeelden uit de homo- en lesbische literatuur en de receptie daarvan kan met de leerlingen besproken worden in hoeverre esthetische en ethische oordelen elkaar beïnvloeden.Ga naar eind20. | |
2. Erotische scènesEen spannende vorm van een integratieve benadering is het met de leerlingen analyseren van een aantal geanonimiseerde ‘hetero-’ en ‘homo-erotische’ fragmenten uit de literatuur, uit ‘ontspanningslectuur’ (Boeket-reeks) en zelfs porno. De docent kiest minstens één fragment waaruit niet direct blijkt wat het geslacht van de protagonist(en) is.Ga naar eind21. De leerlingen krijgen de opdracht de (bijvoorbeeld 5 een tot twee pagina's lange) fragmenten te lezen en vervolgens individueel op te schrijven wat hun reacties zijn. Dit kan aan de hand van enkele ‘neutrale’ opdrachten gevolgd door enkele vragen op het niveau van | |
[pagina 30]
| |
persoonlijke beleving. Voorbeelden van ‘neutrale’ opdrachten zijn: Uit wat voor boeken denk je dat deze fragmenten komen? Wie zijn de personages en van welk geslacht? Door wiens ogen kijken wij naar het gebeuren? Schrijf kort op welke gevoelens en handelingen worden beschreven en waar de verteller de handeling onderbreekt, censureert. Voorbeelden van vragen naar persoonlijke beleving: Welk fragment spreekt je het meest/minst aan en waarom? Welke verschillen ervaar je tussen de hetero- en homoseksuele scènes of de scènes vanuit het perspectief van een meisje of een jongen? Stel je voor dat een van je ouders een van de boeken zou vinden op je kamer opengeslagen op de pagina's met deze fragmenten, maakt het dan uit welk boek het zou zijn? Licht je antwoord toe. De schriftelijke rapportage door de leerlingen dient voor hen als werkmateriaal voor het klassegesprek en/of discussie in kleine groepjes. In eerste instantie legt de docent vooral de nadruk op de verhaalanalyse om duidelijk te maken welke tekststrategieën gebruikt worden om een bepaald effect bij de lezer te bereiken.Ga naar eind22. Vervolgens kan hij of zij met de leerlingen bespreken of dat effect overeenkomt met hun persoonlijke beleving van de teksten. Als het terrein ‘onveilig’ dreigt te worden kan de discussie verbreed worden naar de vraag welke factoren bepalend zijn voor iemands receptie van een (erotisch geladen) tekst. |
|