Tsjip. Jaargang 5
(1995)– [tijdschrift] Tsjip/Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 53]
| |||||
Jef Smolders
| |||||
Koloniën als verloren paradijs? Geen behoefte!In het verleden is Frankrijk, in tegenstelling tot vooral Spanje, Portugal en Engeland er pas vrij laat toe overgegaan zich echt voor de overzeese bezittingen te interesseren. Een uitzondering daarop vormt het gebied van Quebec in Canada. En daarmee komt men dan ook tevens bij één van die particuliere vormen van kolonialisme, zoals dat door het moderne Frankrijk wordt uitgedragen en zijn meest geprononceerde vorm bereikte met de Gaulle's: ‘Vive le Québec libre!’. Liever een culturele dominantie dan een politieke. Terwijl het einde van Spanje als koloniale macht in 1898 met het verlies van Cuba het begin betekende van een hele generatie schrijvers over dit thema, vindt men nauwelijks twee generaties later, als Frankrijk met de capitulatie in Vietnam en de onafhankelijkheid van Algerije, ook ophoudt koloniale grootmacht te zijn, over deze gang van zaken weinig terug bij de romanciers van na WO II. Die hielden zich achtereenvolgens vooral bezig met het existentialisme, het structuralisme en de nouveauroman. Koloniën als verloren paradijs? Geen behoefte! Nederland met zijn gematigd zeeklimaat biedt vanzelfsprekend niet die rijke klimatologische variatie, die Frankrijk bij de gemiddelde Nederlander zo favoriet maakt als vakantieland. De natuurbeschrijvingen in L'été en Noces van Albert Camus kan men ook in Zuid-Frankrijk ervaren. De natuur als paradijs heeft men dus dicht bij huis. Speelt de dekolonisatie dan geen enkele rol in de Franse literatuur? Eigenlijk niet. Vele schrijvers uit de vroegere Franse koloniën richten hun aandacht | |||||
[pagina 54]
| |||||
vooral op hun négritude. Deze term wordt in 1939 voor het eerst gebruikt door Aimé Césaire, die vooral opkomt voor de zwarte bevolking van Martinique. Een zelfde doel streeft ook de Senegalees Léopold Sédar Senghor na, onder andere met zijn Anthologie de la nouvelle poésie nègre et malgache d'expression française met een spraakmakend voorwoord van Sartre in 1948. De literatuur uit de overzeese gebieden krijgt zijn bestaansrecht. | |||||
OorlogsliteratuurDe oorlog in Vietnam en in Algerije vindt natuurlijk zijn weerslag in de literatuur, maar dan wel in oorlogsliteratuur. Voor veel ophef zorgde indertijd het toneelstuk Le colonel Foster plaidera coupable van Roger Vailland. Ook Jacques Prévert schreef in 1953 een gedicht over Vietnam ‘Entendez-vous, gens du Viet-nam’: dit gedicht is later opgenomen in de bundel La pluie et le beau temps (In de serie Livre de poche, p. 18/9). Het behandelt op een zeer beknopte manier in een eenvoudig taalgebruik het onafhankelijkheidsstreven van de bevolking van Vietnam. In L'opium et le bâton van Mouloud Mammeri krijgt men een goede visie van de politionele acties in Algerije vanuit Algerijns standpunt. Minder bekend, maar het blijft een oorlogsboek met al zijn wreedheden. Dus niet paradijselijks. Hoe het paradijselijk avondland in korte tijd verandert in een schim en het echte paradijs nog steeds de Afrikaanse geboortegrond is, wordt op een aantrekkelijke manier in het korte verhaal Lettres de France in de verhalenbundel Voltaïque van Sembene Ousmane verteld. Voor gevorderde leerlingen is dit beslist een aardig alternatief voor de standaardleeslijst. Vele actuele thema's zoals vluchtelingenopvang, ghettovorming, gezinshereniging en culturele minderheden komen er op een alerte en beknopte manier aan de orde. Hoevelen zullen met deze Afrikaanse schrijfster moeten zeggen: ‘Pour, elle, la France artificielle, j'ai renoncé à tous mes prétendants.’ | |||||
[pagina 55]
| |||||
Yvonne Mekaoui-Jansen
| |||||
Op zoek naar verloren traditiesDe voorheen zeer hechte joodse gemeenschap in de Maghreb (vooral Tunesië) is door emigratie sterk uiteen gevallen en dreigt haar karakteristieke Maghrebijnse identiteit hierdoor te verliezen. Binnen deze literatuur (Elissa Rhaïs, Ryvel, Nine Moatti, Memmi) is men dan ook steeds op zoek naar verloren tradities. Met nostalgie en weemoed wordt een ‘art de vivre’ dat door de eeuwen heen ontstaan is beschreven. Slechts enkele namen en voorbeelden uit deze groepen: Gabriel Audasio, kind van Franse ouders, heeft verschillende perioden van zijn leven in Algerije gewoond. Zijn passie en liefde voor dit land komen in zijn vele werken geïnspireerd door zijn herinneringen aan Algerije ruimschoots aan bod. De dichter Claude Bénady, geboren in Tunesië, schrijft vol nostalgie over zijn geboorteland; ‘Tunis, qu'il a quittée un jour contre son gré’. Het | |||||
[pagina 56]
| |||||
schrijven is voor hem een manier om het ‘verloren paradijs’ vast te houden. Het centrale thema in het werk van Albert Bensoussan (Algerije, joodse gemeenschap) wordt gevormd door de nostalgie van de verloren eenheid en de band die hij had met Algerije, ‘pays de ses racines’. Marie Cardinal (dochter van Franse kolonisateurs uit Algerije, pied-noir) vertelt in Au pays de mes racines over haar gehechtheid aan Algerije, de terugkeer naar haar wortels, en over de passie voor haar geboorteland. Ten slotte beschrijft Albert Memmi (Tunesië, joodse gemeenschap) zijn pijnlijke vertrek uit dit land in La statue de sel en Portrait d'un colonisé. | |||||
De ethnografische literatuurDe tweede stroming, die als authentieke Maghreb- of wel ethnografische literatuur wordt erkend, behelst de autochtone auteurs met een nationale Maghrebijnse identiteit. Zwaartepunt van deze werken is de Maghreb zelf en de Maghrebijnse cultuur. Ook hier hebben we te maken met een grote emigratie, vooral naar Frankrijk en van Algerijnse schrijvers die na de militaire staatsgreep in 1965 het land zijn ontvlucht. De Maghreb literatuur wordt gekenmerkt door haar thematiek en haar schrijfstijl. Grote thema's in de vaak autobiografische romans over kinder- en jeugdjaren in het geboorteland, zijn de onafhankelijkheidsoorlog in Algerije, revolutie, dekolonisatie, biculturaliteit als gevolg van de Franse kolonisatie, emigratie naar een sterk geïdealiseerd Frankrijk, identiteitscrisis en ‘last but not least’ het verloren paradijs. Eenmaal geïnstalleerd in Frankrijk komen de schrijvers er al snel achter dat ze te hoge verwachtingen koesterden en dat de realiteit tegen valt. Illusies vallen in duigen en men gaat het geboorteland weer opwaarderen, en in een later stadium op haar beurt weer idealiseren. De Maghrebijnse roman wordt zodoende gekenmerkt door een constant nastreven van een ‘ailleurs nostalgique’ dat steeds weer uitloopt op mislukkingen en teleurstellingen. De basis hiervan is een verlies: verlies van familie- en sociale banden uit het veilige gemeenschapsleven, van het ‘verloren paradijs’, van een nationale identiteit, van moeder-aarde en van eenheid waardoor men zich niet volledig voelt. Men rouwt om het verlies van dit alles. Zo is Kateb Yacine (Algerije) constant op zoek naar dit verloren paradijs, hij ervaart een continu gevoel van gemis. Yacine (Nedjma) heeft het over ‘une seconde rupture du lien ombilical’ (een tweede breuk met de navelstreng). Eerst afgesneden van de warmte van de moedertaal (Arabisch/Berbers) en vervolgens van de warmte van de moedergemeenschap. Hij heeft zowel zijn moeder(land) als zijn moedertaal verloren, ‘de enige twee onvervreemdbare schatten waarvan ik toch vervreemd ben’. Hierdoor raken veel hoofdpersonen aan het dwalen en dolen rond in anonimiteit: ‘Je pense à mourir’ zegt Bennilouche uit La Statue de sel (Albert Memmi). De dichter Jean Amrouche is steeds op zoek naar zijn voorvaderen en het verloren paradijs. Zijn poëzie is voor hem een vorm van therapie ter genezing van de breuk met zijn kindertijd in Algerije en Tunesië. Zijn zus Taos | |||||
[pagina 57]
| |||||
Amrouche beschrijft in haar romans met dezelfde passie en nostalgie haar geboorteland. Uit de specifieke Maghrebijnse schrijfstijl spreekt ook een behoorlijke dosis nostalgie en melancholie die men voelt voor het geboorteland. Uitdrukkingen, beeldspraken, metaforen, symboliek en zinsspelingen uit het Arabisch en Berbers klinken als muziek, voortgebracht door stemmen van moeders en voorvaderen, in je oren. Enkele namen van bekende schrijvers zijn; Dib, Boudjedra, Chraïbi, Farès, Ben Jelloun, Feraoun, Mammeri etc. (N.B. Mouloud Mammeri, die verschillende romans over de onafhankelijkheidsoorlog schreef, beleeft in L'opium et le bâton de ondergang van zijn groene geboortedorp, zijn paradijs. Toch wel verloren paradijs?!) | |||||
Verhalen over een ver paradijsOok bij de tweede generatie Maghreb schrijvers: kinderen van immigranten die in Frankrijk geboren zijn of er op zeer jonge leeftijd met hun ouders zijn komen wonen (zie Tsjip 3/4 '93 en Tsjip 4/1 '94), vormt de Maghreb als verloren paradijs een veel voorkomend thema. In de romans van de zogenaamde ‘Beurs’ vinden we veel namen, uitdrukkingen, historische feiten, gewoontes en tradities uit het geboorteland van de ouders. De auteurs geven geen precieze beschrijvingen van het land, simpelweg omdat ze er zelf vaak nog nooit zijn geweest. Maar voor hen is Algerije, Marokko of Tunesië altijd aanwezig en niet los te maken van hun ouders, die er met geuren en kleuren en vol weemoed over vertellen. In sommige gevallen ziet zelfs de tweede generatie dit verre paradijs als een streven, in de hoop er ooit nog eens naar terug te keren. Verwijzingen naar het land van herkomst, gekenmerkt door de warme en nostalgische toon, slaan altijd op een ver, verloren paradijs. Deze nostalgie voor het land van herkomst en de zoektocht naar een identiteit resulteren vaak in een reis naar dit paradijselijke land. Deze zoektocht naar de wortels eindigt vaak in een dubbele teleurstelling, een desillusie; ten eerste omdat de werkelijkheid vaak anders is dan de mooie geïdealiseerde verhalen van de ouders (die er vaak van dromen ooit nog eens terug te keren). Bovendien worden deze jonge ‘Beurs’ ter plekke geconfronteerd met het feit dat ze uiteindelijk meer Frans zijn dan Maghrebijns en er eigenlijk niet thuishoren. Ze worden er voor buitenlander, als ‘rijke immigré uitgemaakt, en verwesterd als ze zijn kunnen ze zich niet aanpassen aan de plaatselijke cultuur en gewoontes. Eenmaal terug van dit avontuur besluiten ze dat hun toekomst in Frankrijk zal liggen, maar het geboorteland van hun ouders zullen ze ondanks alles een warm plaatsje in hun hart toekennen. Verloren, maar ondanks dat gekoesterd: het paradijs uit de verhalen van hun ouders. | |||||
Nogmaals AfrikaWat betreft de Franstalige literatuur uit de Antillen wil ik nog een kleine aanvulling geven op voorafgaand artikel. De Antilliaanse roman is over het algemeen geëngageerd, de schrijver wil het | |||||
[pagina 58]
| |||||
ware gezicht van zijn land doen kennen. Een van de vier grote thema's binnen deze literatuur, naast ‘het verleden’ (slavernij), ‘kleurvooroordelen’, ‘het leven op het platteland’ dat op verleidelijk en schilderachtige manier wordt weergegeven door exotische en regionalistische schrijvers, vormt het thema ‘Afrika’. ‘Afrika is het verloren land en het droomland, de baarmoeder waarin de zwarte zich vindt zoals hij was vóór de slavernij’ (p.36, De open plek). René Maran (Guyana) werd al in 1921 geïnspireerd tot het schrijven van zijn roman Batouala (Prix Concourt) na de ontmoeting met zijn moederland, Afrika. Ontmoeting met een verloren paradijs.
Zo kende ik dus, in tegenstelling tot Jef Smolders, wel wat ‘zwarte zwanen’, ofwel Franse literatuur met als thema ‘de koloniën als verloren paradijs’. Een boeiend onderwerp waarover nog veel meer te zeggen valt. | |||||
Bronnen
|
|