Kees Combat
Het verloren paradijs in de spiegel
Enige bronnen nader bekeken
Multatuli, Daum, Couperus, Dermoût, Ferguson, Fabricius, Haasse of Szekely-Lulofs, allemaal worden ze naast vele anderen geassocieerd met het oude Nederlands Oost-Indië, en dus doet zich de vraag voor: wat zal ik uit die veelheid aan mogelijkheden kiezen voor les of leeskring? Welke schrijvers van verhalen, romans en poëzie rekent men tot de literatuur en wie zijn het wier werk wij wel kennen, maar toch misschien enigszins besmuikt moeten laten liggen als het om de overdracht aan nieuwe generaties gaat?
Goede toetsstenen daarvoor liggen in de Oost-Indische Spiegel van Nieuwenhuys en zijn bloemlezingen, verzameld in de bundel Het laat je niet los, en, om daarmee te beginnen, in het hoofdstuk dat Termorshuizen in Nederlandse literatuur, een geschiedenis, wijdt aan de Indische letterkunde.
Termorshuizen neemt Luceberts ‘Minnebrief aan onze gemartelde bruid Indonesia’ als uitgangspunt voor zijn korte beschouwing. Het is gedateerd op de dag dat het Nederlandse leger de tweede politionele actie tegen de Indonesische opstandelingen inzette. Die actie liep op niets anders uit dan de soevereiniteitsoverdracht op 27 december 1949. Hella Haasses Oeroeg, eveneens uit 1948, is de eerste reactie op de dekolonisatie en haar gevolgen voor de relatie tussen Nederlanders en Indonesiërs. Net als in de literatuur over de oorlog in West-Europa - zie daarvoor het vorige nummer van deze jaargang, 5/1 - duurde het jaren voor men, eenmaal weg uit Indonesië, behoefte gevoelde of in staat was te schrijven over dat verloren paradijs en de wijze waarop men de laatste jaren daarin had ervaren. ‘Indië en Indonesië waren taboe geworden’ schrijft Termorshuizen (p. 717).
Pas vanaf 1970 komt er een literatuur op gang die het recente verleden tot onderwerp heeft. Termorshuizen wijst erop dat er een hele stroom van dagboeken - dikwijls dertig, veertig jaar na dato gereconstrueerd en gepubliceerd - op gang kwam. Daarvan zijn de bekendste en meest leesbare die van de in Batavia voor de Japanners werkende L.F. Jansen (In deze halve gevangenis, 1988 en de journalist Jan Bouwer (Het vermoorde land, 1988), en de literair uitgewerkte dagboeken van Margaretha Ferguson (Mammie, ik ga dood, 1976) en Beb Vuyk (Kampdagboeken, 1989). Termorshuizen noemt vervolgens als hoogtepunten die wijzen op literaire verwerking boeken van C. van Heekeren (Het pannetje van Oliemans, 1966), Nic. Beets (Niet meer aan denken, 1959, herdrukt in 1980), Rob Nieuwenhuys (Een beetje oorlog, 1979), Paula Gomes (Sudah, laat maar) en A. Alberts (Namen noemen, 1962, en Een kolonie is ook maar een mens, 1989).