Tjies en Tjoek. In het Verzameld werk, door Querido - als immer bij deze uitgeverij - voorbeeldig verzorgd, zijn beide bundels met novellen opgenomen naast Schuilen voor de regen, Schat, schot, schat, gedichten en ongebundelde verhalen. Maar voor Robinson was zijn journalistieke arbeid nummer een. Toen hij in de jaren vijftig repatrieerde naar Nederland richtte hij een tijdschrift voor Indische Nederlanders op onder de naam Tong Tong, dat later Moesson werd en als zodanig nog steeds van groot belang is. Zijn zoons zijn daarvoor nu nog steeds actief (Tjalie zelf stierf in 1974).
De illustraties in deze aflevering van Tsjip zijn afkomstig uit verschillende van de ‘Indische’ bundels die Tjalie Robinson met als verzameltitel Piekerans van een straatslijper deed verschijnen en, wat de vignetjes betreft, uit de bij uitgeverij Moesson verschenen bundel Je-lah-je-rot èn kripoet. In zijn piekerans richt Robinson zich met een vlotte babbel tot zijn mede Indisch-mensen over de vreemdste gebeurtenissen van alledag. De Nieuwsgier en De Vrije Pers, twee van de Indische kranten, plaatsten zijn piekerans en die wekten grote respons bij de lezers. Zelf gaf hij in het voorwoord op zijn eerste bundel, die bij Masa Baru in Bandung verscheen, te kennen, dat zijn stukjes weinig pretenties hadden: ‘Het hoeft toch geen zin en geen schoonheid te hebben, ja toch? Ook de zwaluwen in de lucht en de waterspinnen op het deelvlak tussen twee hemelen schrijven, Shakespeare schrijft en Jean-Paul schrijft, en alle Tjalie's schrijven. Er is geen kunst aan. De wereld trekt zich nergens wat van aan. Het opstel dat ik vandaag schrijf is morgen weer verouderd. Het Djakarta in deze bundel is niet meer het Djakarta van vandaag. Een “reeks weerspiegelingen in een bruin oog”, dat is één, een bruine hand die schrijft, dat is alles. Nou tabé dan, van Tjalie Robinson.’
In het voor wie de Indische letterkunde wil volgen langzamerhand onmisbare tijdschrift Indische Letteren vertelt Joop van den Berg over de achtergrond van Robinsons tekeningen (Indische Letteren, jrg. 8/1, 1993, p. 19-26). Die verschenen destijds in Wapenbroeders, een uitgave voor de strijdkrachten in Nederlands-Indië en later, na de regeringsoverdracht in Oud-Wapenbroeders, Uitgave van en voor Indië-veteranen. Robinson kende het cartoonwerk van de Amerikaanse cartoonist van de Tweede Wereldoorlog Bill Mauldin, die in zijn soldatentypes Willie en Joe een klassiek geworden duo neerzette en daarmee de kampioen werd van de dogfaces, de gewone infanteristen, bij ons ‘zandhazen’. Tjalie creëerde als zijn zandhazen de dunne en de dikke Taaie en Neut, die satirisch commentaar leveren op de actualiteit. Met één dialoog onder hun aanwezigheid in prent kan worden aangegeven hoe dat werkte. Plaatje van Neut en Taaie die een donkere Ambonees - rillend van de kou - vriendelijk bejegenen: Neut: ‘Oom Ambon! wat doe je in de kou?’ Oom Ambon: ‘Alles kapot, njong...Vaderland, volk, hoop, vertrouwen...alles kapot door teveel beloften...’ Taaie: ‘Beloften mot je fiolosofies bekijke, Oom...jullie zijn d'r an kapot gegaan, wij lefe d'r fan...’
Dat Tjalie Robinson zijn tekentalent heeft doorgegeven aan zijn zoons bewijst vooral Rogier Boon, wiens talent - aldus Van den Berg - ‘in het uitbeelden van Indische tafereeltjes en situaties zijn weerga in Nederland nauwelijks heeft gevonden’. KC