| |
| |
| |
Wam de Moor
‘Jongens, zijn jullie aan het oefenen?’ ‘Nee, het is oorlog’ (Armando) Over een leesgeschiedenis van de Tweede Wereldoorlog
Het boek kwam uit, toen de eerste golf herdenkingsgebeurtenissen en artikelen dienaangaande al voorbij was. Vandaar dat de beredeneerde bloemlezing uit documenten, geschiedschrijving en literatuur, die de jonge schrijvers Martin Bril en Dirk van Weelden in 1991 publiceerden, velen ontgaan is. Dat is om twee redenen jammer. Ten eerste zijn er weinig bloemlezing uit de oorlogsliteratuur op basis van een persoonlijk programma. En voorts is er uit het oogpunt van longitudinaliteit in de literaire vorming geen boek dat zo goed als dit laat zien hoe de lectuur van de lezer zich mede-ontwikkelt met diens groei van kleuter tot volwassene. Met die beperking dat het gaat om een lezer die thans ongeveer 40, 45 jaar oud is. Twee redenen om alsnog aandacht te schenken aan Terugwerkende kracht. Een leesgeschiedenis van de Tweede Wereldoorlog. van genoemde auteurs.
Het gezichtspunt vanwaaruit Bril en Van Weelden hun boek samenstelden is dat van de lezer die de oorlog van horen zeggen heeft. Veertigers nu, die zich in hun eerdere geschriften verbaasd en geïnteresseerd hebben getoond en met Atte Jongstra gemeen hebben dat zij van alles in hun proza stoppen dat nietfictioneel lijkt: documenten, lijstjes en andere teksten die zich niet door stijl laten herkennen als persoonlijk en eigen. Waardoor de hele tekst fictioneel wordt. Dat materiaal, om het zomaar ambachtelijk te noemen, wordt geïntegreerd in het dikwijls in staccato-stijl geschreven, snelle proza van de heren zelf. Proza van deze tijd, zal ik maar zeggen.
| |
Ernst en relativering
In Terugwerkende kracht heeft de klinische ambachtelijkheid geleid tot een zinvol resultaat. ‘Jongens, zijn jullie aan het oefenen?’ ‘Nee, het is oorlog.’ Die dialoog van Armando uit zijn Aantekeningen over de vijand vormt het motto en getuigt, lijkt mij, van de bedoeling die Bril en Van Weelden met hun boek hebben. Die bedoeling is ernstig en relativerend tegelijk. In de relativering brengen zij hun verbazing onder, in de ernst hun aandeel in de collectieve vrees voor een nieuwe oorlog, voor nieuw geweld, voor nieuwe waanzin. Het is begrijpelijk dat hun uitgeverij, De Bezige Bij, hun vroeg om een bloemlezing te maken uit de literatuur waarin de oorlog een thema vormt, maar het lag voor de hand dat zij zouden kiezen voor de mengvorm van fictie en documentatie, geschiedschrijving en, verrassend, het schoolboek.
Om met dat laatste te beginnen: het kan zijn dat ouders hun kinderen al iets verteld hebben over de Tweede Wereldoorlog voor deze naar school gaan, maar veel zal dat niet zijn; en dus begint het boek met de plaatjes en de invuloefening van groep 3 of 4. Met een tijdbalkje van 5 jaren oorlog en de opvolging door Prinses Juliana van Koningin Wilhelmina in 1948 en daarbij een voorstelling van een dik aangekleed gezinnetje rond de potkachel en een enkele
| |
| |
| |
| |
snede brood bij kaarslicht. Opdracht: ‘Maak een gekleurde tekening van een man, die een boompje omhakt. Schrijf er een regel bij.’ En op de volgende bladzijde zien we het vervolg van de tijdbalk: ‘ik werd geboren’, ‘ik ga naar school’ en ‘nu’, de illustratie van een gezin in goeden doen: krant, speelgoed, volle tafel, en een nieuwe invuloefening. De stijl van de illustraties en de opdrachten is die van de jaren zestig.
Opmerkelijk is het appel dat op de kinderen wordt gedaan om de voormalige vijand te beschouwen als het vriendje waarmee men gisteren op de vuist ging, maar dat men vandaag de hand drukt. De ironie die de samenstellers nu en dan als oordelend wapen hanteren, druipt er vanaf als we te lezen krijgen:
‘Zet een streep door het woord dat fout is. a Duitsland is / groter / kleiner / dan Nederland. b Duitsland had / minder / meer soldaten dan Nederland. c Als vijf jongens tegen één jongen vechten, dan is dat / flink / laf / van ze.’
Een en ander komt uit een geschiedenisboekje over de jaren '40-'45 van Evers en Michels-Scholten, en het fragment uit Waarom de tram stil stond... van W.G. van der Hulst jr sluit daar in fictionele vorm op aan: het vertelt van de herdenking op 4 mei, als een meisje zich bewust wordt van de samenhang tussen de ene minuut stilte en de herinnering aan leed.
| |
Een christelijke geschiedenis
Van bewustwording door didactiek en fictie naar de geschiedenis zelf: dat is de derde stap, en de samenstellers werden daarmee geconfronteerd via Eeuw in - eeuw uit van Diepenbroek en Zijlstra, een vaderlandse, nee: vaderlandsche, geschiedenis voor de christelijke lagere school. En hier wordt de toon gezet die vanuit de christelijke moraal in onze hele literatuur zal doorklinken: de aandacht is gericht op de verraders van de NSB, het oppermachtige Duitse leger, onze dappere strijders (Peel, Grebbe, Afsluitdijk), met Hitler als de onaantastbare schurk, en het bombardement op Rotterdam. In de verhalen zijn wij van het verzet hen van Hitler te slim af. En wat de auteurs in hun jeugd braaf leerden, zo stond het in hun boekjes: ‘De Kerk ging voor in het verzet. In februari 1943 gingen namens de kerkbesturen vertegenwoordigers naar de rijkscommissaris. In dat gesprek protesteerden zij tegen het Nationaal Socialisme, de vijand van het Christendom’.
Het is dat dit fragment uit Verdrukking en vrijheid van Alkema c.s., bedoeld voor klas 5 (nu groep 7), ook nog rept van het lot der Joden (zij ‘moesten 't meest ontgelden’ en ‘Onze landgenoten, de Joden, werden weggevoerd. Meer dan 100.000!’) - wat de holocaust werkelijk inhield leerden de kleine Bril en Van Weelden uit Mensen en machten van Adang en Vercauteren, een boek dat in 1964 verscheen, niet bij een protestants-christelijke uitgever, zoals veel van hun vroege bronnen, maar bij Meulenhoff. Omtrent Westerbork: ‘Overste Gemmecke [moet zijn: Gemmeker, d.M.], de Duitse commandant, heeft zich nauwgezet van zijn taak gekweten. Elke dinsdag vertrok een lange trein bestaande uit gesloten veewagens naar Duitsland; drieënnegentig keer. Ongeveer honderdtienduizend Joodse Nederlanders reisden met de dodentrein naar een vernietigingskamp, naar de gaskamer.’ Deze beschrijving geeft de kern van wat velen later in Pressers De nacht der girondijnen zouden lezen.
| |
| |
De spanning van het jongensavontuur keert terug in De schipper van de dankbaarheid van Jan de Bruin en Anne de Vries' Reis door de nacht: met het onderduiken als een wedstrijd in slimheid en het verzet als een verzetje. Eerder maakt in deze bloemlezing een fragment uit Engelandvaarders waarin de invasie in Normandië beschreven wordt rond de hoofdfiguur Evert duidelijk waarom de trilogie van Norel zoveel sukses heeft gehad. Jongens kunnen - en in elk geval: konden - zich van begin tot einde vereenzelvigen met de moedige Evert en de oorlog als zodanig was het avontuur bij uitstek. Daarvan weten we uit lezersonderzoeken van het Hoogveld Instituut (1960) tot dat van Marijke Barend en Jacques Vos uit 1984 en van Márgitka van Woerkom in 1990 dat zulke verhalen bovenaan de voorkeurslijst van jongens staan.
| |
De lectuur van de scholier
Dat blijft zo in de onderbouw van het voortgezet onderwijs, waaraan Bril en Van Weelden hun hoofdstuk ‘Vaders boekenkast’ wijden. De teksten worden directer, de historici doen hun intrede: het intrigerende portret van Hitler door Alan Bullock plaatst hem in een reeks van mannen die de wereldgeschiedenis hebben bepaald hebben: ‘hij ging geloven dat hij iemand met een zending was, door de Voorzienigheid uitverkoren, en daarom vrijgesteld van de gewone canons van het menselijk gedrag.’ Een opvatting die de krijgsheren en dicators van nu in Somalië, Irak en Bosnië ongetwijfeld met hem gemeen hebben.
Er volgt een sterke concentratie op de meidagen van '40 en wel via de - opvallend normatieve, om niet te zeggen prekerige - geschiedschrijving van L. de Jong en documentatie, ontleend aan D.H. Couvées interessante documentatie over de meidagen. Daaruit koos het tweetal het verslag van de chauffeur die NSB-leider Mussert op 10 mei 1940 tussen de klippen van het nog standhoudende en controlerende Nederlandse leger laveerde. Wat trof de twee samenstellers in het fragment uit Eenzaam maar niet alleen waarin Wilhelmina schrijft over haar vlucht uit het vaderland? Het stuk eindigt met de welbekende proclamatie van de muis die - wat kon ze anders doen? - brulde. De vereenzelviging gold vooral de activiteiten van ons eigen leger en de fragmenten uit legerrapporten die geciteerd worden geven een potsierlijke indruk van het onmachtig gebeuren. Maar het lachen vergaat je wanneer je de beschrijving van de ellende in Rotterdam tijdens en na het bombardement leest, in New Journalism-stijl opgeschreven door Aad Wagenaar. Hij rept van de vuurstorm, die mensen voor de keus stelde tussen stuikken en verbranden en die pas in 1995, bij de herdenking van de vernietiging van Dresden, de algemene aandacht van de media kreeg. De lezer van Het stenen bruidsbed was al langer op de hoogte.
| |
Endlösung in een vloek en een zucht geregeld
Dat de dertien-, veertienjarigen gefascineerd waren door Opmars naar de galg van Heydecker en Leeb, waarvan zij de negende druk uit 1961 onder ogen kregen, ligt voor de hand: de dialoog van Göring, Goebbels, Heydrich en enige mindere goden, zoals die werd weergegeven tijdens de Neurenberger processen, geeft op gruwelijke wijze aan hoe in een vloek en een zucht een aantal beslis- | |
| |
sende vernietigingsmaatregelen tegen de Joden werd bedacht en overeengekomen. Het fragment uit Pressers Ondergang laat de formele uitwerking van die vloek en zucht zien.
Tegen de ernst daarvan en van volgende fragmenten over de vernietiging verbleken de verzetsverhalen van De Jong (De overval) en Schierbeek (Terreur tegen terreur) en zelfs de passage van J.B. Charles over zijn onderduik uit Volg het spoor terug als opgeklopte spanning. De grootsheid van Pressers proza ligt in de zelfbeheersing die deze geschiedschrijver aan de dag legde; zijn emotionele betrokkenheid vertaalde hij in keiharde cijfers over het aantal slachtoffers, hun herkomst, hun sexe, de overlevenden. Aan het slot van dit hoofdstuk krijgt Norel zijn pendant in het epos van Ryan, dat verfilmd tot op de dag van vandaag de nazaten informeert over het begin van een hopeloos lijkende onderneming. De langste dag. Met opwekkingen uit het ondergrondse Vrij Nederland in poëzie en proza zijn er laatste vleugen van heroïek.
| |
Van een idealistisch naar een cynisch wereldbeeld
Want het derde hoofdstuk, dat waarin de ogen van de pubers opengaan, begint tekenend voor het vervolg: ‘Het was een grote rotzooi, zei hij. Toen de Duitsers kwamen, waren plotseling alle officieren met verlof, behalve één tweede luitenant, maar dat was een grote zak. Wij drongen het kantoortje van de kapitein binnen om te zien of er ook ergens verzegelde orders of god weet wat lagen, maar er was niets. Alleen een oud Duits boek over de krijgskunde, met gravures waarop de kogelbanen door stippellijntjes waren aangegeven. Er stond ook een kist met sigaren, goeide dure sigaren. Onze hele ploeg begon de oorlog met een enorme Karel I in de mond.’
Wie het proza van Gerrit Kouwenaar kent, weet zich dit pakkende product van wat Anbeek het cynische Nederlandse oorlogsproza heeft genoemd, te herinneren. Dit in tegenstelling tot het idealistische proza waarin verzetsmensen, burgers en soldaten strijders voor de goede zaak waren, overtuigd van het gelijk aan hun zijde en, hoewel soms falend, in wezen op het goede pad. Zo was het in de meeste boeken die in het vorenstaande werden genoemd. Voor Kouwenaar in Ik was geen soldaat en Val bom! was dit niet zo duidelijk, integendeel, wat hem en zijn generatiegenoten betreft is het in 1945 afgelopen met het collectieve verantwoordelijkheidsgevoel en de vroegere zekerheden. Zo ervaart de huidige lezer dat ook bij Ruyslinck en diens typische lijstboek Wierook en tranen, Wolkers' Kort amerikaans en Vestdijks Pastorale 43, waaruit kenmerkende fragmenten zijn gekozen.
Met Het behouden huis en Het stenen bruidsbed bevindt de jonge lezer zich weliswaar nog in het strijdgewoel, maar verbitterder en cynischer is de rampzaligheid van de Tweede Wereldoorlog zelden onder woorden gebracht dan door Hermans werd gedaan, en geen Nederlandse auteur gaf aan de oorlog zulk een epische allure als Mulisch aan de doelbewuste vernieting van Dresden door ‘Bomber’ Harris. Bij Marga Minco lijkt de wereld tot normale, burgerlijke proporties terug te keren - geen verzet meer, geen cynisme, alleen gelatenheid over het gedrag van de Nederlandse medeburgers die de joden eerst lieten oppakken en vervolgens hun huizen in bezit namen.
| |
| |
| |
En daarna: Claus, Weinreb, Menten en Aantjes
De oorlog voorbij? Nee. De tijdgenoot weet hoe zij is blijven spoken. Bril en Van Weelden halen de lijken uit de kast van onze contemporaine geschiedenis. Tot in de jaren zestig was er, dat is herhaaldelijk vastgesteld, in onze samenleving geen ruimte om terug te denken aan de oorlog, het lot van de overlevenden en de slachtoffers. Maar toen Nederland eenmaal zijn wederopbouw had voltooid, ging de oorlog als het ware door.
Daar is om te beginnen het verzet in 1965 van oud-strijders tegen het huwelijk van Beatrix met Claus von Amsberg; en daarop volgen vier andere gebeurtenissen die de vaderlandse gemoederen in hoge mate bezig hielden. Daar is de Vietnamoorlog en de concrete uitwerking van napalm (in een zakelijk verslag van VN-redacteur Ton Regtien) en het Nederlandse verzet daartegen, aangemoedigd door o.a. de filosoof Bernard Delfgaauw, en afgezwakt in hoofdredactioneel commentaar van...Het Parool. Daar is de kwestie-Weinreb, waarin achtereenvolgens Renate Rubinstein aan het woord is over de verdediging door haar en Aad Nuis van Weinreb (1967), W.F. Hermans Weinrebs gedrag aan de kaak stelt, Nuis in 1976 erkent dat Weinreb toch eigenlijk een oplichter was en Ischa Meijer nog acht jaar later ons Weinreb doet kennen als een ijdele, maar in feite onzekere en eenzame man.
In 1976 was er de kwestie rond de kunsthandelaar Pieter Menten. Met name door het optreden van Accent-redacteur Hans Knoop werd het een afrekening met een sterk persoonlijke lading.
| |
De Drie van Breda
Ook in de jaren '70 waren er de Drie van Breda, die in 1972 dreigden vrijgelaten te worden. Significant voor het verschil in ervaren van ‘weldenkende’ juristen en kamerleden enerzijds en degenen die de oorlog aan den lijve hadden meegemaakt was het tumult dat losbrak toen de hoogleraar L.H.C. Hulsman het namens de Coornhertliga opnam voor de vrijlating van de Drie van Breda. Dit tumult spreekt uit het verslag van Haagse Post-redacteur A.J. Heerma van Voss in zijn weekblad van 1 maart 1972:
‘Hulsman legde eisen van een verlicht strafstelsel in het ene bakje van zijn weegschaal, en de door de zeef van redelijkheid gehaalde emoties van de slachtoffersgroep in het andere. Zijn standpunt over het psychische conflict dat die groep aan de oorlog over heeft gehouden, en zijn definitieve belangenafweging, goot hij ten slotte helder in een retorische vraag: “Wat wij ook doen, dat conflict is er, dat conflict blijft er. En kan de continuering van de gevangenhouding van de drie de slachtoffers van toen daarbij werkelijk helpen?”
Zelden werd de wereldvreemdheid van allerlei progressieve strafrechtideeën zo afgestraft als toen, in antwoord op die vraag, overal op de publieke tribunes stemmen losbarstten in een verontwaardigd, razend “Ja! Ja! Ja!” Hulsman zei nog dat hij echt niet geloofde dat de slachtoffers, op de lange duur, hierdoor geholpen konden worden, maar iedereen die dat met hem eens was voelde de grond al onder voeten wegzinken - en met reden. Overal riepen woedende, ontredderde mensen “jawel”, een man met een stem als een misthoorn, aan de
| |
| |
overkant, begon “Zes miljoen” te loeien (“Maak geen wond open”, “Ze huilen nog steeds om hun papa en mama”), achter mij werd de professor uitgescholden: “Zwerver!” De zitting werd geschorst.’
Wie zich ergert aan het Oud-Strijders-Legioen van meneer Ego en andere oudstrijders die voor heel Nederland blijken te kunnen beslissen dat op 4, 5 noch 8 mei de vaandels van Nederland en Duitsland gezamenlijk worden gestreken, vindt hier een vorm van argumentatie. Zij is puur gevoelsmatig en zij heeft ongetwijfeld iets van morele chantage, maar pas als de laatste zich verzetsheld voelende oud-strijder het loodje heeft gelegd, kunnen we ons vrij voelen in onze omgang met de oorsterburen. Vrees ik.
En dan, ten slotte, de affaire-Aantjes in 1978, die de toenmalige fractieleider van het CDA de kop kostte en het aantreden zou inhouden van de latere premier Lubbers als zijn opvolger. Daarvan laten Bril en Van Weelden zien hoe het volk bij enquête dacht over het SS-verleden van de fractievoorzitter van het CDA, hoe door opiniemakers als Hofland en Constandse werd geoordeeld over de kwestie en ook de nogal blamerende wijze waarop Lou de Jong, sterk veroordelend, de feiten naar buiten had gebracht; de tekst van het profiel dat het NCRV-programma Hier en Nu aangaande de kwestie profileerde, met onder meer Aantjes zelf aan het woord, en een journalistiek onderzoek naar de achtergronden uit Vrij Nederland. Het is documentatie die op elke schoolbibliotheek thuishoort.
| |
De literatuur het laatste woord
In Terugwerkende kracht krijgt de literatuur het laatste woord. Zo heet dat vijfde hoofdstuk ook: het laatste woord, al is het eerste woord daarvan een raar, on-literair stukje van een onbekende schrijfster dat niet in dit boek thuishoort. In de fragmenten van Gerard Reve (De ondergang van de familie Boslowits waarin het begin van de oorlog wordt gememoreerd), Jan Cremer (De Hunnen), Jan Hanlo (een brief), Armando (de kernpassage over het neersteken van een soldaat uit De straat en het struikgewas), Louis-Paul Boon, G.L. Durlacher (over de schertsvertoning van het Rode Kruis in Theresienstadt), Sal Santen (over de onzekerheid over het lot van de vader in het concentratiekamp), Anne Frank (fragment van 3 februari 1944), Ivo Michiels, Armando en Hans Sleutelaar (De SS'ers), W.F. Hermans (Osewoudts confrontatie met een jonge SS'er in het krijgsgevangenenkamp in De donkere kamer van Damocles), Jona Oberski (de passage over het ‘ketelhuis’ = knekelhuis uit Kinderjaren), Hellema (over een sterven tussen schone lakens na een smerig hondebestaan in het kamp Vught), M.S. Arnoni (over het behoud van menselijke waardigheid in Auschwitz), Abel Herzberg (over kamprechtspraak in Bergen-Belsen), Arnoni (over de slachtofferrechtspraak na de oorlog) en Willem Elsschot met een oproep tot toeschouwerschap aan zijn zoon Walter: ‘Je moet natuurlijk niet toekijken met een vrolijk gezicht, dat spreekt vanzelf, maar met gefronste wenkbrauwen en een uitdrukking van verbetenheid, toekijken als een minister, als één die voortdurend denkt “wacht maar smeerlappen”, maar toch buiten het veld blijft dat door het geschut bestreken wordt.’
| |
| |
| |
Een andere leesgeschiedenis
Men zou de keuze van dit laatste fragment kunnen zien als de conclusie die Bril en Van Weelden trekken en van mensen die niet zelf de kogels om de oren vliegen of het water aan de lippen staat, mag men als lezer ook niet anders verwachten. Wie de gang van zaken na 1945 beziet, kan moeilijk anders dan het eens zijn met Paul Scheffer, die naar aanleiding van de herdenking van Auschwitz in NRC-Handelsblad opperde dat ‘Nooit meer Auschwitz’ een uitspraak is geworden zonder betekenis. De contemporaine geschiedenis laat zien hoe zinloos, want zonder hoop op positieve uitslag, die uitspraak is.
Terugwerkende kracht is een leesgeschiedenis, die in handen van lezers, jonger dan Bril en Van Weelden, aanzienlijk van samenstelling zou kunnen veranderen. Met name de lectuur voor de periode als kind en scholier zou er heel wat anders uit gaan zien - minder moralistisch en opvoedend - met fragmenten uit Oorlogswinter (1972) van Jan Terlouw, De kinderen van het achtste woud (1977) van Els Pelgrom, Oorlog zonder vrienden (1979) van Evert Hartman, En een tijd van vrede (1983) van Imme Dros, en de boeken van Ida Vos (Anna is er nog, Wie niet weg is wordt gezien en Dansen op de brug van Avignon, 1989). Het werk van Etty Hillesum zou er voor de adolescent in moeten zijn opgenomen, met name Het verstoorde leven, en als toch de collaboratie meer in het licht zou komen dan met Weinrebs Collaboratie en verzet is aangeduid, had het sowieso van een ruimere blik getuigd wanneer aan De verwondering en Het verdriet van België aandacht was geschonken. Dat De zaak 40/61 aan de aandacht van de samenstellers ontsnapte, lijkt me onvergeeflijk: het is het scherpste beeld van de beul dat in onze taal is opgeroepen. Maar, natuurlijk, de reeks van dichters en romanschrijvers, alleen al in Nederland en Vlaanderen, die zich direct of indirect, via het lot van de generatie voor hen, betrokken voelen bij de Tweede Wereldoorlog is eindeloos. Concentreert men zich daarbij op de concentratiekampen en de shoah, de vernietiging, dan is er veel rouwpoëzie (van Maurits Mok bijvoorbeeld).
| |
Het verre beeld van de vijand
Mij viel evenwel bij het lezen van dit boek en het hernemen van veel vaderlandse literatuur over de oorlog op, hoe veraf het beeld blijft van de vijand, hoe weinig scherp en geïndividualiseerd dit is. En waar Duitsers individueel in beeld komen, blijken zij nauwelijks te behoren tot de ‘beestenbende’ waarmee in verzetsromans de nazi's als zodanig worden gekwalificeerd. Veel meer aandacht is er voor de lafheid van de eigen anti-helden die het erbij hebben laten zitten, overigens zonder dat de beschrijving van die halfheid een morele veroordeling inhoudt. Het is alsof Vestdijk, Hermans, Mulisch, Claus en Wolkers willen zeggen: méér zat er gewoon niet in bij ons volk. Waarom keken onze schrijvers en lezers niet eens wat meer bij de buren in de boekenkast? Wie herinnert zich nog Und sagte kein einziges Wort van Heinrich Böll, dat zonder erbarmen de Trümmerwereld van het vernietigde Derde Rijk liet zien en wat dit voor de gewone man betekende? Wie leest er Uns geht ja noch gold en andere heerlijk leesbare boeken van Walter Kempowski over het lot van diezelfde burger in en na de nazitijd?
| |
| |
Vestdijk kent geen helden. Zijn verzetstrijders uit Pastorale 43 zijn - en de bekende verfilming van Wim Verstappen doet aan die opvatting volledig recht - weinig moedige, onzekere burgers die zich vermannen tot oorlogsgeweld. Alleen de hoofdfiguur Schults straalt een zekere heroïek uit, idealisme en gezond verstand, maar ook hij redt het niet.
Mulisch koos voor twee van zijn drie belangrijkste boeken over de Tweede Wereldoorlog - naast De aanslag De zaak 40/60 en Het stenen bruidsbed - nota bene niet-Nederlanders als hoofdfiguren: Adolf Eichmann en de Amerikaanse tandarts Norman Corinth, de een direct verantwoordelijk voor Hitlers ‘oplossing van het jodenvraagstuk’, de ander mede verantwoordelijk voor de vernietiging van Dresden - twee die vijanden waren van elkaar en in hun gedrag de gezamenlijke vijand van de mensheid. Van beiden maakt hij mythologische figuren, zoals ze in een Ilias of Odyssee niet zouden misstaan.
En Hermans? De schepper van de dubbelfiguur Dorbeck-Osewoudt als alter ego van de spion Van der Waals in De donkere kamer van Damocles heeft zich altijd geïnteresseerd getoond door wat zijn exegeten noemden ‘de onkenbaarheid van de werkelijkheid’ en ‘de onkenbaarheid van de mens’ daarin. Is Osewoudt een verzetsheld of een misdadiger? Is Oskar, de vriend van hoofdpersoon Arthur in De tranen der acacia's, een verzetsheld of een verrader? Wat te denken van de officier van justitie Bert Alberegt (Al berecht?) die een joodse vrouw helpt ontsnappen naar Engeland, maar het kind dat hij op de terugweg doodrijdt en daarmee zijn misdaad verbergt voor het aanschijn van de wereld? En het toneelstuk King Kong uit 1968 heeft een dubbelspion tot hoofdfiguur, een personage dat het van leugens en tegenstrijdigheden en bewuste onkenbaarheid moet hebben.
De Tweede Wereldoorlog wordt algemeen uitstekend geschikt geacht als achtergrond en basis voor Hermans' visie op het bestaan, zoals de lulligheid van de kleine verzetsstrijders in Vestdijks werk diens beeld van de mens in het algemeen vertegenwoordigt. Maar is het niet ongelooflijk cynisch om ‘de tijd van de holocaust met zijn miljoenen dode Joden te nemen als een tijdvak waaraan de onkenbaarheid van de werkelijkheid zo mooi kan worden geïllustreerd?’
| |
Een oorspronkelijke visie
Die vraag stelt zich Ineke Bulte, als neerlandica geheel thuis in het werk van Hermans. Zij doet dat in een bijdrage in het boek Een halve eeuw geleden, eind 1994 verschenen bij Kok Agora in Kampen. In een zorgvuldige redenering, te uitvoerig om hier weer te geven, komt zij tot de bevinding dat Hermans in zijn verhalen de oorlog presenteert als de enige werkelijke situatie die de vrijheid biedt om zich te misdragen. Zij ziet, en daar lijkt mij alles van waar, Hermans als ‘een moralist van het zwaarste kaliber, die een zeer beschuldigende vinger heft tegen een ieder die zich op de menselijke waardigheid en moraal beroept, maar deze in werkelijkheid bezoedelt.’
Door boeken als De zaak 40/61 en De donkere kamer van Damocles te lezen blijft onze geest gescherpt tegen het beeld van de fascistoïde mens. En wat nu te denken van Het stenen bruidsbed? Nooit is er in onze kranten zoveel over
| |
| |
het weerzinwekkende drievoudige bombardement op Dresden geschreven als bij de vijftigjarige herdenking in februari. De mentaliteit vanwaaruit zulk een verschrikking, bestaande uit een zorgvuldige geplande vuurstorm, kon worden geschapen behoort niet minder tot het fascistoïde denken van onze mensheid dan de in ons leven tot herinnering geworden genocide van zes miljoen Europese joden.
De oplettende docent zal het boek van Dautzenberg wel kennen, dat recht doet aan Het stenen bruidsbed, maar ik vrees dat deze exegese hoogst zelden wordt geraadpleegd. Jammer, want De sleutel in de kast, zoals de titel van deze documentatie van en over de roman luidt, is juist voor wie optimale kennis wil verwerven aangaande een zo belangrijk boek als Mulisch’ meesterwerk hoogst interessant. Juist met Dresden vers in de herinnering, kan ik mij overigens een tweede Ineke Bulte voorstellen, voor wie het een onrecht betekent ten opzichte van het drama-Dresden wanneer men Het stenen bruidsbed thematisch losmaakt van het drama zelf en dit werk voornamelijk plaatst in het geheel van Mulisch' persoonlijke thematiek. Waarmee Dresden meer een mythe dan een historische ramp zou worden. God beware ons!
Verwezen wordt naar:
Martin Bril, Dirk van Weelden, Terugwerkende kracht. Een leesgeschiedenis van de Tweede Wereldoorlog. De Bezige Bij, Amsterdam 1991. ISBN 90 234 3139 1 CIP. 243 blz. |
J. Dautzenberg, De sleutel in de kast. Over ‘Het stenen bruidsbed’ van Harry Mulisch. De Bezige Bij, Amsterdam 1989. ISBN 90 234 3121 9, 277 blz. |
Ineke Bulte, Lezen in een donkere kamer. In: Hans Ester en Wam de Moor, Een halve eeuw geleden. De verwerking van de Tweede Wereldoorlog in de literatuur. Kok Agora, Kampen 1994, p. 222-229. |
|
|