vier, de Styx, de Acheron, en de man op de boot is uit Israël gekomen om daar hetzelfde lied te zingen dat hij destijds als kind voor de SS-ers moest zingen, het lied waarvan zijn leven afhing.
Omdat hij zijn executie overleefde, is deze teruggekeerde uit de dood de eerste die wij, door Claude Lanzmann, ontmoeten aan het begin van de film. Deze scheidslijn van de rivier is natuurlijk ook het water van de Lethe, de vergetelheid die Lanzmann bevecht met zijn aanhoudende vragen. Gewekt door zijn neutrale stemgeluid dat zich in vele talen voegt, komen die talen tot leven. De stemmen vermengen zich: Frans, Duits, Engels, Yiddisch, Pools, Hebreeuws, Litouws, en het Duits is ook de taal van de slachtoffers, wij horen in het Duits ook de taal van Canetti, de taal van Paul Celan.
Nooit klinkt er in de stem van Lanzmann een oordeel, hij onderzoekt. Zijn stem zoekt de waarheid, het weten. In eindeloze nuancering klinken antwoorden op de vraag die Odysseus stelt wanneer hij eenmaal aangekomen is in het rijk van de doden: πωσ ηλθεσ υπο ζωϕον ηεροεντα, hoe bent U in dit eeuwige duister beland?
Er bestaat een suggestieve cultuurpsychologische stelling die inhoudt dat de dodenkampen van de twintigste eeuw zijn ontworpen volgens een in onze cultuurgeschiedenis nauwkeurig gekoesterde fantasie, na het verval van natuurlijke vormen van religie. Ontworpen als cultivering van de christelijke doctrines van hel en verdoemenis, zijn zij de overbrenging van de hel van het onderaardse naar het oppervlak.
Van de Inferno van Dante kan men zeggen dat hij van deze twintigste-eeuwse situatie een vollediger beeld heeft gegeven dan enige andere tekst omdat Dante, in de veertiende eeuw, immers betoogde dat de hel ook geografisch in het centrum van het westers bestel lag. Door de hel boven de grond te plaatsen, op enkele kilometers afstand van Goethes Weimar, op de Griekse eilanden of in het voormalige Joegoslavië is de belangrijkste orde, de belangrijkste symmetrie van de westerse beschaving buiten spel gezet.
Zonder enige materiële herinnering aan deze realisatie van de eeuwenoude onbewuste fantasie, zonder enig archiefbeeld of foto toont de film ons het hier en nu. Het relaas dat wij aanhoren, de gelaatsuitdrukkigen die wij zien, de lege landschappen die ons worden getoond en waar nu stilte heerst doen in een ondraaglijk langzaam tempo het uiterste beroep op ons voorstellingsvermogen. Op ons vermogen om innerlijke beelden te vormen en deze beelden in ons lichamelijk bewustzijn te laten doordringen. Alleen zo zijn wij, zij het met de grootste moeite, in staat om de gruwel te herkennen als iets dat door onze hoogstaande cultuur zelf is voortgebracht, als uiterste realisering van de beschaving zelf. Het is de plicht tot innerlijke beeldvorming die Lanzmann oplegt aan degenen voor wie het openbaren van de herinnering misschien raakt aan de minimale vorm van bevrijding die elke communicatie is. En die hij oplegt aan ons, de toeschouwers, wier voorstellingsvermogen op onmogelijke wijze wordt beproefd. Een zuiver innerlijk niveau, daar plaatst de film het terug, opnieuw en voor altijd.
In het diepe respect voor het onnoembare en onafbeeldbare treedt Lanzmann in de Mozaïsche traditie van het beeldverbod. Zelf benadrukt hij de quasi-muzi-