| |
| |
| |
Wam de Moor
De Tweeling van Tessa de Loo in klas of leeskring
Men kan dit najaar geen krant openslaan of er staat een stuk in over de bevrijding van een dorp of stad in het zuiden des lands, die nu vijftig jaar geleden plaats had. Deze reeks herdenkingen cumuleert in mei 1995 met de nationale herdenking van de Bevrijding. Met een hoofdletter, want zoals ‘van vóór of na de oorlog’ uitsluitend betrekking heeft op WO II, is dé Bevrijding het ogenblik waarop de nazi's uit stad, streek en land werden verjaagd.
Al dat herdenken heeft de vraag opgeroepen of we nog langer door kunnen gaan met de eenzijdige kijk op dit verleden: aan de absurditeit en gewetenloosheid waarmee Hitler zijn Derde Rijk wilde vestigen twijfelt geen weldenkend mens, maar in hun gevechtsmethoden waren de geallieerden ook geen lieverdjes, terwijl het merendeel van de Nederlanders dadenloos toezag hoe vele joodse landgenoten voor de vernietiging werden weggevoerd. Die constatering doet niets af aan de gewetenloosheid van de nazi's, maar helpt ons misschien om over de barrière tussen ons en de nazaten van de voormalige vijand heen te stappen.
De politiek stelt zich intussen voorzichtig de vraag of het tijd is geworden om in de herdenkingen van de 4e, 5e of 8e mei 1995 op een of andere wijze de nazaten van de vroegere vijand te betrekken. De eerste twee data kunnen duidelijk niet; en de Europese wapenstilstand van 8 mei is, zo heeft Kok te horen gekregen van het Voormalig Verzet, al evenmin een mogelijkheid. Jammer. De Clingendaelenquête uit 1992 gaf geen vrolijk beeld van de mening die jongeren hebben over Duitsers, en publikaties die laten zien hoe oudere kunstenaars en politici over de inwoners van de Bondsrepubliek denken vertonen een zeker wantrouwen, zelfs ten opzichte van de huidige generatie politici in de Bondsrepubliek. In de interviewbundel Duitsers!? (1990) ziet excommunistisch schrijver Theun de Vries het Duitsland-in-vereniging als de representant van de kapitalistische verwording, spreekt acteur Ton Lutz van ‘een hoogmoedig volk’ waar hij een weerzin tegen heeft, vertegenwoordigt kinderboekenauteur Mies Bouhuys de angst van velen omtrent de Duitse hereniging, en toont politicus Piet Steenkamp zich bedreigd door de macht van een intelligent volk. Hun meningen lijken representatief voor die van de gemiddelde Nederlander.
| |
1. Literaire analyse
1.1 De ontvangst
In deze samenhang is de roman De tweeling van Tessa de Loo een werk gebleken dat ruimte schept. Dat het boek, gepubliceerd in oktober 1993, een jaar later de Publieksprijs van de CPNB verwierf, maar zelfs ontbrak op de shortlist met meer dan twintig titels voor de Libris Literatuurprijs, is tekenend voor de ontvangst én de aard van het werk. Het boek helpt ons een inhoudelijke discussie te voeren over onze betrekkingen tot de oosterburen,
| |
| |
maar het is geen werk dat in literair opzicht opvalt door een geraffineerde stijl of een continu samengaan, zoals bij Van der Heijden, van werkelijkheid en verbeelding.
De kritiek van literaire zijde was dan ook niet mals. Arjan Peters (De Volkskrant) schreef bijvoorbeeld: ‘Wie alle onzin en overbodigs schrapt, ziet Tessa de Loo allengs in Majoor Bosschardt veranderen, en De tweeling in een aangeklede Strijdkreet, geschreven onder motto's als: bevordert verdraagzaamheid door malkander het oor te lenen, lenigt malkanders nood, “in principe” is de wereld mooi en groot, und Alle Menschen werden Geschwester’. Jeroen Vullings (Vrij Nederland) merkte op: ‘Haar personages dobberen stuurloos op een vloed omstandig verhaalde, altijd wel min of meer vertrouwde, geschiedfeiten: razzia's, onderduiken, hongerwinter, aanslag op Hitler, bevrijding’. Van de vijf feiten die Vullings noemt, horen er vier in Nederland thuis - en die zijn inderdaad eerder uitvoeriger en prangender in het werk van Anne Frank, Mulisch, Minco, Reiss en anderen beschreven. Het valt gemakkelijk aan te tonen dat in De Loo's boek nu juist niet het accent ligt op de in Nederland verlopen bezetting, maar op de ontwikkelingen in het land van de vijand zelf. Een kwestie van zorgvuldige analyse.
Overigens maakten deze kritieken zoveel indruk, dat Tessa de Loo niet werd uitgenodigd voor een symposium dat begin september 1994 in het Goethe Institut werd belegd, met als titel De rol van de literatuur bij het verbeteren van de betrekkingen tussen Duitsland en Nederland? Een merkwaardige gang van zaken: op dat ogenblik was al duidelijk dat de roman meer dan welke ook een bijdrage betekent tot het denken over verzoening.
Tegenover deze kritische noten staan de recentere reacties waarvoor die in NRC-Handelsblad van 16 september representatief zijn. Reinjan Mulder opperde: ‘Wat je ook van De tweeling kunt zeggen, het heeft als weinig andere boeken op een zeer toegankelijke manier de bestaande clichés over Duitsland op losse schroeven gezet.’ Dirk Schümer, criticus van de Frankfurter Allgemeine uitte grote waardering voor de roman: ‘Bij die eindeloos vele Nederlandse boeken over de oorlog heeft De tweeling mij als Duitse lezer toch verrast. Dat komt door de ongebruikelijke verschuiving van het morele perspectief. Anna, het Duitse tweelingzusje, heeft geleefd onder het nazisme, heeft geen actief verzet gepleegd, en ze was zelfs getrouwd met een officier van de Waffen-SS en toch wekt ze geen afschuw op. Integendeel, ze krijgt onze oprechte sympathie’. Schümer prijst de wijze waarop De Loo zich heeft gedocumenteerd - en daarin wijkt zijn opvatting zeer af van die van voornoemde critici die niets nieuws in de roman ontdekten -. Hij kent de streek waar een der twee hoofdfiguren, de ‘Duitse’ Anna, haar jeugd doorbrengt. Dat is in het dorp Hörste bij Lippstadt in Westfalen. ‘De Loo's beschrijvingen van de machtige katholieke kerk en haar aarzelende verzet tegen de concurrerende wereldbeschouwing van het nationaal-socialisme komen verbazend genoeg precies overeen met de verhalen van mijn grootouders en met bewaard gebleven documenten uit die tijd.’
Het is geen kwestie van bijziendheid of chauvinisme wanneer Schümer het perspectief van juist Anna uitvergroot. Waar Vullings en Peters menen dat
| |
| |
de clichés van de vervolging in de oorlog het individuele leed van de beide hoofdfiguren overspoelen, heeft hij juist oog voor de ‘kleine’ misdaden die Anna's familie aan haar begaat. Als Anna zich na de oorlog in een Haagse tram moet laten uitschelden omdat ze ‘Dankeschön’ zegt, beschrijft De Loo, zo meent hij, precies de gemoedsgesteldheid van de naoorlogse Duitse generatie. Zij ‘voelde voor het eerst wat het voortaan zou betekenen een Duitse te zijn. Schuldig bevonden worden door mensen die niets van je wisten. Niet als individu te worden gezien maar als specimen van een soort’.
Waar Vullings de schrijfster een compleet andere compositie aanbeveelt dan de inderdaad wat monotone reeks ontmoetingen in en rond het badhuis in Spa, meent Schümer dat juist op het formele vertelniveau De Loo's grootste troef ligt. Z.i. worden de twee vrouwen aanvankelijk zodanig beschreven dat zij passen in een vertrouwde morele indeling - de wereld van de ‘Nederlandse’ Louise is in orde, die van de ‘Duitse’ Anna deugt niet - raken zij in het vervolg daarmee behoorlijk in de knoop. Dat Schümer in De tweeling vooral een boek ziet met een drang tot rechtvaardigheid stelt hij vast in zijn conclusie: ‘De Tweeling is in elk geval te gecompliceerd en te vol met feiten om te kunnen zeggen dat de misdaden van de nazi's erin gebagatelliseerd worden. Het is met geen woord revisionistisch. Als het boek iets rechtzet, is het niet het verschrikkelijke verleden, maar de valse zekerheden van het heden over dat verleden. Zo kleurt De Tweeling een historisch panorama in dat de Nederlanders, maar ook veel Duitsers tot dus dusverre gewend waren slechts in zwartwit te zien.’
| |
1.2 De personages
De gevoelens die veel Nederlanders koesteren ten opzichte van Duitsers worden gedeeld door de afwachtende helft van de tweeling die in dit bijzondere boek het perspectief van de lezer bepaalt. Zij is het meisje Lotte dat, na de dood van haar ouders vanwege haar tuberculose in een Nederlands socialistisch gekleurd gezin terecht komt, terwijl haar zusje Anna, tegelijk met haar geboren in Keulen, opgroeit in het keiharde, boerse, katholieke milieu van haar grootouders aan de rand van het Teutoburgerwald. Geboren in 1916, hebben zij elkaar sinds hun zesde jaar slechts twee keer kort en oppervlakkig gezien, wanneer ze bij toeval, vanwege een gemeenschappelijke kwaal, elkaar ontmoeten in een badhuis in Spa. Daar leggen zij aan elkaar uit hoe hun levensdraad zich sedert dat zesde jaar heeft ontsponnen.
Daarbij is Anna degene die een mateloze behoefte aan de dag legt om haar leven in Nazi-Duitsland te rechtvaardigen, terwijl Lotte als het ware de argwaan en de angstgevoelens van de hiervoor genoemden vertegenwoordigt. Tot het laatste moment blijft zij zich, nogal krampachtig, te weer stellen tegen de neiging om zich over te geven aan haar zuster. De lezer heeft dat dan al lang gedaan.
Geen van beiden hebben ze het gemakkelijk gehad met de opvoeders om hen heen. Een grootmoeder, een tante, een oom en de verschrikkelijke Martha Höhnekop degradeerden de intelligente Anna Bamberg tot een lastdier, maar ze braken haar karakter niet. Haar stille eigenzinnigheid maakt het haar mogelijk
| |
| |
de kwellingen van een leven als dienstbode bij de familie Stolz door te komen. Zij vindt steun bij de dorpspastoor, Aloys Jacobsmeyer, een man die haar dwars tegen de regels van het gezag in de juiste adviezen geeft om te overleven. Wanneer ze later huisbewaarder wordt voor een van de weinig sympathieke personages in haar leven, Charlotte von Garlitz, leidt ze een zelfstandig leven, overigens in langzaam gegroeide aanvaarding van het nazisme. Maar ze blijft langs diepe afgronden gaan en als ze in de nadagen van de oorlog, wanneer ze als verpleegster werkt tussen de verminkte soldaten, de ineenstorting van haar wereld vreest, ontkomt zij maar net aan de zelfmoord.
Haar zusje Lotte groeit op in een gezin met een warm levende moeder en aardige stiefzusjes die haar liefderijk opnemen. Maar er is een grote spelbreker in de familie. Dat is de stiefvader, een egocentrische man, die, als de nood het hoogst is, het rantsoen voor zijn zieke vrouw, achterhoudt voor zichzelf. Ofschoon hij altijd bezig is met het draaien van grammofoonplaten, heeft hij geen oor voor het zangtalent van zijn stiefdochter. Voor de wraakgevoelens die hij bij Lotte wekt wordt ze wreed gestraft: zijn ernstige ongeluk (zie p. 115-122) wekt bij haar een gevoel van schuld, dat later diep invreet. Tot driemaal toe schiet zij dan tekort in het beschermen van joodse medeburgers. Eerst is het haar joodse vriendje dat naar Buchenwald wordt getransporteerd (p. 209-213). Dan wordt haar schuldgevoel versterkt wanneer ze de smeekbede van een onderduikster om alvast haar kind mee te nemen naar een veiliger plaats heeft genegeerd, ten einde een beter onderdak te kunnen organiseren, en het kind wordt weggevoerd (p. 237-245). En ten derde male ziet ze een slachtoffer van haar gebrek aan inzicht, ditmaal een oude man (p. 277-281). Lotte lijkt verteerd door dit schuldgevoel. Ze trouwt wel, ze krijgt een gezin met vele kinderen en kleinkinderen, maar het blijft een barst in de spiegel van haar leven. Het maakt haar terughoudend en argwanend en daarmee is de hardnekkigheid van haar houding tegenover Anna mogelijk verklaard.
| |
1.3 Het perspectief
Begin en slot van een verhaal zijn altijd een vergelijking waard. Tekenend voor het verschil in karakterisering van beide zusters is dat zowel in de eerste als in de laatste scene het perspectief ligt bij de minst vertellende zuster: Lotte. Het is Lotte die in het rusthuis te Spa een wildvreemde vrouw op zich af ziet komen (‘de ronde gestalte die, naakt als zijzelf onder een badjas van onschuldig lichtblauw, de deur luidruchtig achter zich sloot’, p. 11) en zich afvraagt wat een Duitse heeft te zoeken in Spa, terwijl het in Duitsland zelf sterft van de kuuroorden. Het is Lotte die op de laatste bladzij van de roman, 424 bladzijden verder, als Anna's hart het heeft begeven, erkent wat ze al die tijd ervoor heeft geloochend: ‘ze is mijn zuster’. Dat is meteen de laatste zin van het boek.
| |
1.4 De compositie
Compositorisch heeft Tessa de Loo het werk door de loop van de geschiedenis laten bepalen. De persoonlijke levensgeschiedenis van de twee vrouwen loopt parallel aan en wordt bepaald door de historische werkelijkheid in de twee lan- | |
| |
den waarin zij na hun geboorte in 1916 te Keulen gescheiden opgroeiden. Het omvangrijke eerste deel (‘Interbellum’, p. 9-165) roept hun jeugdjaren in de periode tussen de beide wereldoorlogen op, het nog grotere deel 2 (‘Oorlog’, p. 167-363) de oorlogsjaren - voor Anna vanaf september 1939, voor Lotte vanaf 10 mei 1940 -, en het korte deel 3 (‘Vrede’, p. 365-435) de jaren na mei 1945.
De gewaarwording dat Anna de hoofdpersoon is in deze roman en Lotte niet meer dan een antagonist, is te verklaren uit de volgende analyse.
Ten eerste neemt Anna in de 48 doorgaans korte passages (samen 132 bladzijden) die de herinneringen van beiden verbinden en in het ‘heden’ te Spa spelen, voortdurend het initiatief, terwijl Lotte zich terughoudend opstelt: wat moet zij met deze vreemde, drukke vrouw, die zo'n typisch Duitse Tüchtigkeit aan de dag legt?
Ten tweede ligt het perspectief in bijna de helft van de tekst bij Anna, wier verleden in 29 grote passages van in totaal zo'n 219 bladzijden wordt opgeroepen, terwijl Lotte's ervaringen in 18 passages die tezamen ruim 100 bladzijden tellen verwoord worden. Wat Anna als boerenmeid, dienstmeisje, huishoudster en Rodekruiszuster meemaakt is, mede door het betrekkelijke onbekende dat in haar herinneringen zit opgesloten, ook voor de lezer veel indrukwekkender en aangrijpender dan de oorlogsherinneringen van een Nederlands meisje. Voor wie de oorlogsliteratuur kent zijn de spanningen die gepaard gaan met het verbergen van onderduikers, joden vooral, spertijd, en andere op zich treffende elementen -het is treurig dit te moeten schrijven - nauwelijks meer opmerkelijk.
Ten derde neemt het aandeel van Anna in de loop van het verhaal niet alleen kwalitatief maar ook kwantitatief nog toe - van ruim 40% van de tekst in deel 1, naar 50 in 2 en 52 in 3, terwijl dat van Lotte juist afneemt: van 27% in deel 1, naar 23% in deel 2 en 11% in deel 3. Meer en meer wordt zo ook kwantitatief de indruk bevestigd dat De tweeling in feite het relaas is van een mens die zich in haar jeugd staande heeft weten te houden in een liefdeloze omgeving van afschuwelijke, Pruisische mensen, zich later heeft overgegeven aan het Duitsland van Hitler, maar daarin geen gevaar schuwde en bepaald menslievend heeft gehandeld. Het is dat verhaal dat om begrip vraagt voor de ‘gewone’ burger, levend in het Derde Rijk.
Tenslotte is het welhaast zeker dat de auteur bovenbeschreven gewaarwording van ons lezers -dat Anna de protagonist en Lotte de antagonist is- heeft gewild: het is Anna die aan het slot van de eindeloze dialoog in verhalen, plotseling sterft; het is Lotte die dan eindelijk toegeeft: Ja, ‘ze is mijn zuster.’
Die erkenning heeft Lotte een ongelooflijke innerlijke strijd gekost. ‘Waarom was ze al die tijd blijven steken in de houding van verzet die ze al in het begin had aangenomen?’ Dat is de vraag die Lotte zich stelt, wanneer ze haar zuster levenloos aantreft in het veenturfbad, waarin wij lezers háár zagen aan het begin van het verhaal. Overigens: hoe veelbetekenend wordt nu de eerste zin van de roman, uitgesproken door dezelfde Anna die nu in de veenturf is geëindigd: ‘Meine Güte, wat is dit hier, een sterfhuis?’ (p. 11).
Terwijl het perspectief in de flashbacks bij een van de twee zusters ligt, worden zij van buitenaf bezien in de verbindende dialogen. Die nemen in de drie
| |
| |
delen achtereenvolgens 33, 27 en 37% van de tekst in beslag. De percentages zijn een indicatie dat in het middendeel het verleden sterk overheerst, met een, vergeleken bij dat van Lotte, dubbel aandeel van Anna, terwijl naar het einde toe de dialoog tussen de twee zich verdiept. Nu zijn die dialogen bepaald niet het meest fascinerende deel van de roman; ze worden gevoerd in cafés, het badhuis en tijdens wandelingetjes en bieden weinig variatie. Maar ze zijn toch van belang, als men Lotte en Anna wil zien als de representanten van de Nederlandse en de Duitse beleving van de Tweede Wereldoorlog.
De schrijfster neemt op twee plaatsen in de roman afstand van beide figuren: eerst aan het begin, wanneer zij op p. 15-28 hun gemeenschappelijke Keulse kinderjaren schildert, herinnerd in tien plaatjes van een toverlantaarn; later, zie p. 172-184, wanneer Lotte, in de schemerfase tussen september 1939 en mei 1940 in, voor de oudjaarsavond bij Anna op bezoek gaat, die op dat ogenblik de huishouding doet van een gravin. Ze kunnen elkaar niet bereiken, daarvoor is het verschil in cultuur en omgeving te groot.
| |
1.5 De titel
In dit verband het volgende. Titels betekenen voor De Loo niet veel, blijkbaar. Haar debuutbundel had weliswaar een titel die je bij blijft, maar De meisjes van de suikerwerkfabriek (1983) voegt op zichzelf niets toe aan de verhalenbundel als zodanig; zo'n titel beperkt zich in uitstraling tot dat ene verhaal. Het rookoffer, de titel van het boekenweekgeschenk 1987, is intrigerend, inzoverre dat het niet meteen te zien is waarom de auteur haar verhaal van een verloren liefde tussen een lerares en een leerling zo genoemd heeft. Maar wat gezegd van titels als Meander (1986) en Isabelle (1989)? De eerste moet het verhaal afronden van een zweverige leefgemeenschap kort na de jaren zestig, van mensen weggevlucht uit de turbulentie van de grote stad. De tweede is het etiket op een wonderlijke vrouwengeschiedenis, waarin de kunstenares Jeanne, een aartslelijke, gefrustreerde vrouw, haar haat tegen het leven uitleeft op de zo geslaagde, mooie Isabelle. Ik kan me daar wel een boeiender titel bij voorstellen.
De tweeling is als titel enigzins misleidend: Anna en Lotte zijn geen eeneiige tweelingen, maar twee-eiige, verschillen uiterlijk in hoge mate en zijn zeer verschillend van karakter: extravert en introvert. Beter is het de titel te zien als de aanduiding van twee mensen die, met een zelfde wieg als begin van hun leven, een zo volkomen verschillende weg zijn gegaan.
| |
1.6 Vrouwen en mannen
Met bijvoorbeeld de titel ‘De twee zusters’ zou De Loo tegelijkertijd verwezen hebben naar een van de kenmerkende trekken van haar werk: haar tekening van vrouwen. ‘Van bovenaf gezien lijken alle vrouwen op elkaar’ staat op p. 15, maar de moeder van de meisjes springt eruit: ze verdient, ziek als ze is en ‘intelligent, ijverig en betrouwbaar’, de kost. Er worden hier nogal wat vrouwentypen neergezet: de zorgzame tante Käthe; het warme middelpunt van het pleeggezin in de persoon van Lottes stiefmoeder; de onverdraaglijke kenau die ‘Tante’ Martha is; de vrolijke Tante Vicky; de sympathieke gravin die relaties
| |
| |
onderhoudt met de officieren die op 20 juli 1944 de aanslag op Hitler plegen; de verbitterde moeder van Martin; of Anna zelf, op leeftijd ‘een bejaarde Walküre die niet wijken zou’ (p. 13), maar als kind blond en kordaat.
Het boek is een tweevoudige Bildungsroman, het laat zien hoe twee meisjes in verschillende culturen hun verhouding tot de werkelijkheid bepalen. Lotte lijdt onder de wreedheid van haar stiefvader; Anna moet haar hele leven voor mannen én vrouwen zwoegen. Als ze eindelijk een man heeft gevonden op wie ze bijzonder gesteld is, krijgt ze de levensles te horen van het feminisme: ‘Trouw niet. Zie af van het huwelijk, nu het nog kan. Het huwelijk is een uitvinding van mannen, alleen zij hebben er baat bij. Door die ene transactie bezitten ze, helemaal voor zich alleen, een moeder, een hoer, een kokkin, een werkster. Alles ineen, gratis.’ (p. 218). De vrouw die dit zegt verliest aan geloofwaardigheid als blijkt dat zij de man om wie Anna geeft, haar zoon, voor zichzelf wil houden. Die relativering van de waarheid vind ik nu juist wel spannend. Hier lopen, als zo dikwijls, de levenslijnen van de zusters parallel: kort tevoren hebben we gelezen hoe Lotte haar geliefde, een joodse jongen, heeft verloren.
Tot de constanten in De Loo's werk behoren haar drang tot het vertellen van gebeurtenissen, haar psychologisch inzicht en haar observatie van mensen, vooral jonge mensen en vrouwen. Zowel Lotte als Anna maken dingen mee die, zoals ze verteld worden, op zichzelf al De tweeling tot het interessantste boek van deze schrijfster maken. En al zijn er zeker wat clichés weg te lepelen uit dit boek, om de duiding van de gebeurtenissen en de wijze waarop de grote oorlog is verweven met de kleine gevechten van alle dag is Tessa de Loo een literair auteur van betekenis, die in leeskring en klas aandacht verdient.
| |
1.7 Een parallelle documentatie
Tijdens het lezen van De Loo's roman dringt zich de vergelijking op met het eerste Nederlandse boek waarin de geschiedenis van het Derde Rijk door gewone mensen van binnen uit werd beschreven. De briefwisseling die de historica Hedda Kalshoven-Brester in 1991 onder de titel Ik denk zoveel aan jullie publiceerde, is een uiterst belangrijke en boeiende documentatie. De moeder van Hedda Kalshoven was dertien jaar toen zij in 1920 met een transport Duitse oorlogskinderen naar Nederland kwam en bij een pleeggezin in Utrecht werd geplaatst. Negen jaar later trouwde ze met een van de zoons Brester en werd ze doktersvrouw in Nederland. Jarenlang correspondeerde zij met haar familie in Braunschweig. Er kwamen ook vele brieven terug. Die hele correspondentie bleek zich, nadat dochter Hedda zich in 1982 als historica was gaan interesseren voor dat verleden van haar moeder, in een grote kist op zolder te bevinden. Uit de meer dan tweeduizend brieven reconstrueerde en combineerde de dochter de geschiedenis van haar moeders familie in zeven hoofdstukken, chronologisch geordend vanaf 1897 tot 1949. Tezamen met afgedrukte documenten bieden zij een uiterst fascinerend beeld van de manier waarop de gemiddelde Duitser nazigezind werd.
In zijn contrast tussen de ervaringen van de families in Duitsland en Neder- | |
| |
land is Ik denk zoveel aan jullie de parallel van Tessa de Loo's fictionele werk. Aan de authenticiteit van de documenten, op basis waarvan Hedda Kalshoven-Brester het verhaal van haar familie vertelt, kan Tessa de Loo in haar roman niet raken, maar als fictionele variant van de historische werkelijkheid heeft zij in De tweeling een belangrijk, pakkend en vaak aangrijpend werk geleverd. Waar Kalshoven-Brester de documenten laat spreken, schept de literaire auteur een tweevoudige werkelijkheid die een innerlijke causaliteit bezit. Vooral in de hoofdstukken 5 tot 8 van deel 2 doet de wijze waarop de plattelandsbevolking mentaal wordt bewerkt om Hitlers ideaal te omhelzen heel sterk denken aan de omslag zoals de documenten van Kalshoven-Brester die oproepen. In beide boeken vormt die omslag het hart van het verhaal. Daar juist ligt de sleutel tot begrip.
De Loo's roman dwingt de lezer langs de weg van het inzicht tot een standpunt. Volwassen lezers blijken het boek te ervaren als zeer bevrijdend. Of een lezende schooljeugd dat ook doet, hangt af van de wijze van presenteren, denk ik.
| |
2. Didactische analyse
De omvang van de roman vergt een gedeeltelijk studieuze, gedeeltelijk fragmentarische benadering. In leeskringen zal men op een andere wijze greep krijgen op de tekst dan in de klas. Laat ik eerst iets suggereren voor een aanpak in de leeskring.
Tijdens twee avonden over de roman vroeg ik aan bij elkaar tweehonderd volwassenen om na te gaan wat hen in de roman boeide en vervolgens inhoeverre datgene wat hen boeide te maken had met de inhoud of met de vorm. Het werd volstrekt duidelijk dat De Loo's boek het moet hebben van de inhoud: slechts vier lezers hadden de vorm in gedachten. Alle anderen hielden zich bezig met de vragen die het werk inhoudelijk oproept.
Mij dunkt dat het goed is die vragen uit te werken. Wanneer alle lezers een motief of thema inbrengen is er stof genoeg voor een uitvoerige discussie.
De tweeling leent zich ook goed voor de vraag naar het hoofdstuk dat de lezer het meeste heeft beziggehouden of dat zij/hij zich na sluiten van het werk het beste herinnert.
Gaat men studieus te werk dan zou men bijvoorbeeld alle tussengedeelten, spelend in Spa, eens achter elkaar kunnen skimmen, met weglating van de terugblikken, zodat de dialooglijn zich duidelijker aftekent. Omgekeerd maakt men schema's van de gedeelten waarin enerzijds het leven van Lotte wordt verteld, anderzijds dat van Anna, en op grond daarvan zijn die twee levens in samenvatting te vergelijken.
Voor close reading leent zich bijvoorbeeld uitstekend dat mooi geschreven gedeelte waarin de verteller de toverlantaarn als instrument hanteert, p. 15 - 28. Het is het gedeelte waarin de meisjes nog nauwelijks tot bewustzijn zijn gekomen en hun eigenheid ontdekken.
Een ander aspect dat aandacht verdient, is de relatie tussen historische werkelijkheid en fictionele verbeelding, hier de samenhang tussen de welbekende feiten van de oorlog en de persoonlijke ervaringen van de meisjes. Als voor- | |
| |
beeld noem ik het gedeelte vanaf p. 93, dat Anna omstreeks 1933 in bij zusters in een internaat wordt geplaatst, terwijl buiten het klooster Hitler de macht grijpt. Of, wat later, van 130-138, waarin we lezen hoe Anna de sloof wordt van de familie Stolz en geconfronteerd wordt met de naweeën van haar gedwongen verblijf op de boerderij: twee handlangers van de nazi's komen haar vertellen dat ze gesteriliseerd moet worden, want ze zou krankzinnig zijn, aldus de verklaring van haar oom Heinrich, die haar op deze wijze bij zich op de boerderij had weten te houden.
Intussen is wel duidelijk dat met deze soort invitaties tot nadere bestudering van de tekst ook de leerlingen in de klassen 4 en hoger zijn gebaat. Men zou hen eerst eens naar het zgn. voorwerk kunnen laten kijken. De schrijfster droeg het werk op aan twee vrouwen: ‘Voor mijn moeder en Maria Hesse’. Vraag: Wat zou deze dubbele opdracht betekenen? Maria Hesse is de vrouw die in 1986 Tessa de Loo haar levensverhaal vertelde - dat van Anna - en een omslag teweegbracht in haar denken over de Duitsers. De moeder van de schrijfster behoort tot de generatie die de oorlog aan den lijve heeft ervaren. En dan is er het motto, een fragment uit een bekend wandelliedje: ‘Die Welt is weit, die Welt ist schön, wer weiss ob wir uns wiedersehen’. Probeer daarvan de tegelijk ernstige en ironische werking te duiden a) vooraf: wat verwacht je nu? en b) achteraf: wat zal de schrijfster bedoeld hebben?
Daarna volgen de eerder beschreven suggesties voor de leeskring: welk gedeelte boeit je het meeste en waarom? en: volg Lotte en/of Anna in hun ontwikkeling, los van elkaar of in de wijze waarop ze in de dialogen hun standpunten uiteenzetten en toenadering ervaren; onderzoek de historische werkelijkheid achter dit gedeelte van de roman (bv. sterilisatiekwestie); en vooral ook: hoe oordeel je over de Duitsers in het algemeen wanneer je deze roman hebt gelezen - is dat oordeel veranderd nu je het boek hebt gelezen of niet?
| |
Bibliografie
Henri Beunders, ‘Het gelukkigste volk ter wereld’. In: De Gids & Duitsland. Jrg. 165, nr. 9 (september), 757-767. Zie ook De Gids 10 (oktober) 1993. |
Tessa de Loo, De tweeling, De Arbeiderspers, Amsterdam 1993, 435 pp. |
Tessa de Loo, De meisjes van de suikerwerkfabriek, Amsterdam 1983, 194 pp. |
Tessa de Loo, Meander, Amsterdam, 1986, 277 pp. |
Tessa de Loo, Het rookoffer, Amsterdam, 1987, 92 pp. |
Tessa de Loo, Isabelle, Amsterdam, 1989, 127 pp. |
Hedda Kalshoven-Brester, Ik denk zoveel aan jullie. Een briefwisseling tussen Nederland en Duitsland 1920-1949. |
Hedda Kalshoven-Brester, ‘Het zwijgen verbroken’. In: Biografie Bulletin, 3/2 (1993) 113-121. |
Wam de Moor (red.), Duitsers!? Ervaringen en verwachtingen van Mies Bouhuys, Willem Brakman e.a., Den Haag 1990. |
|
|