Ook jeugdliteratuur is polyinterpretabel
Ik verbind dit standpunt nu met de jongste ontwikkelingen in de jeugdliteratuur, waarbij ik u in het begin enkele namen noemde. Jeugdliteraire teksten van Els Pelgrom, Margriet Heymans, Imme Dros en Anne Vegter -ik zou daar die van Joke van Leeuwen, Toon Tellegen en Wim Hofman aan toe kunnen voegen- bieden m.i. zeer wel de mogelijkheid tot nieuwe teksten, dat wil zeggen nieuwe interpretaties. In Annetje Lie in het holst van de nacht bijvoorbeeld ‘speelt’ Dros met andere literaire teksten, zoals ze dat natuurlijk ook doet in het een jaar later verschenen De reizen van de slimme man, waar onmiskenbaar de Odyssee in doorklinkt. Het puur literaire verschijnsel van de intertekstualiteit aanwezig in de jeugdliteratuur!
Zo geeft de Muizenkoning in het eerstgenoemde boek zichzelf de voorletter M.G., waarmee Dros ongetwijfeld eer bewijst aan Annie M.G. Schmidt, de Astrid Lindgren van de Nederlandse jeugdliteratuur. Dros' bewondering gaat klaarbijkelijk ook uit naar het werk van de dichter Leopold, want de in de dromen van Annetje Lie verschijnende vos spreekt bij herhaling van zijn ‘oud woonhuis’ en wil voortdurend samen met andere dieren het lied ‘om mijn oud woonhuis peppels staan’ ten gehore brengen. Ook haar naam zal niet zonder opzet gekozen zijn. ‘Annetje Lie’ refereert aan Edgar Allen Poe's beroemde gedicht ‘Annabel Lee’, dat vooral meeresonneert in de refreinregel van het liedje ‘wie zingt er het liedje eene, twee’, te weten ‘en haar naam was Annetje Lie’ (and her name was Annabel Lee).
Soortgelijke opmerkingen (in meer of mindere mate) zouden te maken zijn naar aanleiding van het werk van de overige door mij genoemde auteurs. En dan spreek ik alleen nog maar over het recente jeugdliteraire proza. Voor een aantal poëtische teksten uit dezelfde periode -ik denk aan bundels van Leendert Witvliet, Remco Ekkers, Wiel Kusters en ook van Ienne Biemans- geldt dit wellicht a fortiori.
Een enkel woord ook daarover. Het werk van genoemde dichters laat vaak meer dan één interpretatie toe, is dus niet enkelvoudig, zou men kunnen zeggen. En ook bij hen treffen we intertekstualiteitsverschijnselen aan. In ‘Bussen’, uit Misschien heet ze niet Suzan, alludeert Leendert Witvliet, zonder dat het geforceerd dichterlijk aandoet, op Van Ostaijens ‘Alpenjagerslied’. Ten overvloede wellicht. Ook zonder deze kennis acht ik het gedicht de moeite waard. Ik citeer de regels waar het om gaat: