Tracy van Poppel
Onder het stof vandaan: poésie!
Over het lezen van Franse poëzie(bundels) in de literatuurles
Van ‘nestdrang’ had ik als aanstaande moeder niet echt last of het moet in mijn laatste week op school voor de zomervakantie geweest zijn, toen ik op een snikhete dag met een collega èn een dikke buik eindelijk die kast op de gang opgeruimd heb. We moesten letterlijk alles onder het stof vandaan toveren, maar we deden dan ook zeer interessante vondsten. Naast stapels stoffige stencils die in een zeer saaie lay-out de Franse literatuurgeschiedenis weergeven en waarvan ik het toch niet kon nalaten steeds twee blaadjes af te nemen, kwamen we een groot aantal gedichtenbundels tegen. Het bleek een oude uitgave van Wikor te zijn namelijk Amour Humour uit 1976.
Na de stof van het bovenste boek verwijderd te hebben stelden we al gauw vast dat het om een twintigtal ongebruikte bundels ging die jaren in die kast gelegen moeten heb-ben. Onmogelijk te achterhalen wie ze destijds besteld heeft en wat hij of zij er mee van plan is geweest. (De bezetting van onze sectie is namelijk op één collega na volledig vernieuwd en verjongd.)
Ik besloot na onze vondst een exemplaar mee naar huis te nemen en de bruikbaarheid daarvan voor mijn literatuurlessen eens nader te bestuderen. Maar dat is er zelfs nu het einde van mijn verlof in zicht komt, nog niet van gekomen. Vandaar slechts de volgende korte inhoudsbeschrijving.
De titel Amour Humour en de ondertitel ‘Oui, l'on vit autrement, mais c'est ainsi qu'on aime’ geven volgens de inleider een aardig beeld van het ‘spectacle poétique’ dat ‘la Nouvelle Compagnie’ in de schouwburg gaat brengen. Het betrof toen een voorstelling waarin de gedichten door middel van spel, zang en mime werden gepresenteerd. De titel geeft aan dat het gaat om ‘textes romantiques’ en ‘textes d'humour’ en de ondertitel biedt de gelegenheid om ook iets te laten zien van wat het leven nog meer in petto heeft.
De bundel bestaat uit vier delen. In het eerste deel ‘Mignonne, allons voir...’ komt de liefde aan bod, zoals daar in vroegere tijden over gedacht werd: de hoofse liefde, de verering van de vrouw maar ook wat men mooi vindt aan de vrouw. Het bevat gedichten van onder andere Ronsard, Marot (‘Du beau tétin’), Villon, Corneille, La Fontaine, Molière en Voltaire, die een ‘petit bois touffu’ zoekt.
De romantiek (De Musset, Hugo, De Nerval) met zijn lyriek en melancolie neemt een grote plaats in het tweede deel ‘Le salon où l'on cause’. Bovendien vindt men fantasieën, visioenen en dromen van de symbolisten (Rimbaud, Verlaine) en is er plaats voor spot van De Maupassant.
Het aparte sfeertje van Montmartre vindt men in deel 3 ‘Hop la! V'là Montmartre’ met bijdragen van Bruant, maar men kan ook (glim)lachen om de gedichten van Allais, Donnay, Queneau, Cros en Tardieu. Voor het laatste