recensente Bregje Boonstra, toch altijd een plechtankertje van de jeugdliteratuur geweest in haar NRC-kolom, zei, toen ze daar in de Aula van de K.B. het woord begon te voeren, in een stemming te verkeren die het midden hield tussen giechelneigingen en narrigheid. Dat was na het aanhoren van de literair-wetenschappelijke betogen die daar al gevoerd waren door Harry Bekkering, Anthony Mertens en een beetje Peter van den Hoven. Want van Joke van Leeuwens vrolijke alfabet zal Bregje nauwelijks hinder hebben ondervonden.
Nu beweert Bekkering nogal wat. In zijn bijdrage aan de nieuwe Nederlandse literatuurgeschiedenis bepleit hij een integratie van de jeugdliteratuur in de literatuur als het gaat om een beschrijving van de historische ontwikkelingen in de literatuur. Hij stelt zich met die opvatting op tegenover Kees Fens die van mening is dat de geschiedenis van de jeugdliteratuur niet te schrijven is, omdat hij het literair-kritische materiaal, de response door de tijden heen, mist, die hij voor zo'n geschiedenis van wezenlijk belang acht. De geschiedenis van een literair werk is voor hem de geschiedenis van de interpretaties van dat werk. En ja, als het om oudere jeugdboeken gaat, vind je weinig zinvolle literaire kritiek. Maar, zegt Bekkering, dat is nu aan het veranderen: de laatste tien jaar zijn er schrijvers van proza en poëzie voor kinderen en anderen die de toets der kritiek volledig kunnen doorstaan. Bovendien: Fens kijkt niet als historicus maar als de criticus die hij altijd gebleven is. En een historische benadering lijkt, als je een literatuurhistorie schrijft, op zijn minst legitiem. Vandaar dat Bekkering aan de hand van concrete voorbeelden (Schuil als auteur van ‘idealistische’ romans in een tijd die in de volwassenliteratuur reeds de opvolger van dit genre, de ‘naturalistische’ roman kende) aangeeft, hoe dat wel zou kunnen. Hij zou bijvoorbeeld willen laten zien hoe, wanneer en waarom bepaalde verschuivingen die zich in de (grote) literatuur voordoen, enige tijd later terugkeren in de schrijf- en denkwijze van jeugdboekenauteurs. ‘Mijn ideaal’ zo besluit hij, ‘is gelegen in een versmelting van de Bibelebontse berg en de Parnassus’. Inderdaad: daar is een aardverschuiving voor nodig! En dat het water nog behoorlijk diep is: zie de eerder genoemde bijdragen van Linders en Van Toorn in het tweede gedeelte van het boekje. Er blijft, Bekkerings positieve kijk ten spijt, nog een hoop te
emanciperen.
Het ga ons zusterblad, dat zich voor deze gelijkberechtiging inzet, en zijn redacteuren goed, nog vele nummers en jaren. Want dat zal die zaak nog wel vergen! (WdM)
Joke Linders & Toin Duijx (red.), Literatuur zonder leeftijd. Documentatieblad Kinder- en jeugdliteratuur. 7e jrg. nr. 25 (voorjaar 1993). ISSN 0920-4644. Of als boekje: ISBN 90-9005748-X. Te bestellen bij: Stichting Landelijk Platform Kinder- en Jeugdliteratuur. Postbus 17162, 1001 JD Amsterdam.