Tsjip. Jaargang 3
(1993)– [tijdschrift] Tsjip/Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
[Nummer 1]Tsjip‘De dichterlijke taal is niet een over haar grenzen gedreven dagelijkse taal. Deze laatste is in wezen niets anders dan een beperking, een inkrimping en regulering van een uiterst rijke en dynamische taal, die alleen in de dichtkunst nog zuiver verschijnt. Evenzo is niet de mens van het dagelijkse leven het oorspronkelijke exemplaar en de dichter diens geëxalteerde evenbeeld. Deze laatste is de werkelijk uit de oorsprong levende, terwijl de dagelijkse mens hier dezelfde verschrompelde, gereguleerde eigenschappen heeft, als de taal, die hij spreekt’.Ga naar voetnoot(1)
‘Daar zijn de miljoenen, die 's avonds de bioscopen bevolken en die luisteren naar het krolse gejammer, zonder hetwelk de omroepverenigingen blijkbaar niet financieel daadkrachtig kunnen blijven. Voor hen zijn Keats en Shelley, Verhaeren en Valéry, Boutens en Leopold niet eens namen. Er zijn musici, muziekgevoeligen - die toch ook op hun wijze “uit de oorsprong leven” - voor wie poëzie om de een of andere reden ontoegankelijk is, zoals er ook literatoren zijn, voor wie muziek niets betekent en die op melomanen de indruk van filisters moeten maken. “Uit de oorsprong kunnen leven” is noodzakelijk, maar het is niet voldoende. Er is nu eenmaal voor elke kunst een zekere aanleg nodig, niet alleen voor het scheppen, maar ook voor het beleven daarvan. Legt men iemand, die de aanleg voor poëzie niet heeft, een gedicht voor, dan zal hij er zeker wel wat van begrijpen. “Ik ween om bloemen in den knop gebroken”. Als hij Nederlands kent, zal hij begrijpen, dat iemand zit te huilen, omdat bloemen in de knop gebroken zijn, of althans dat iemand beweert dat hij dat doet. Maar datgene waarom het hier gaat, ont-gaat hem. De taal deelt hem iets mede, maar niet het essentiële. Dit ligt niet aan de taal, dit ligt aan de lezer.’Ga naar voetnoot(2) |
|