Bij het omslag
Klas 1b, ruim twintig jaar geleden. Deze tekeningen altijd bewaard als de dierbaarste herinnering aan een dierbare school. Namen. Van Paul, Els, Inge, André en zovele andere Sallandse en Deventer kinderen. Ik had voor ogen hen mee te nemen naar de tentoonstelling van Konkrete Poëzie in het Stedelijk met de beroemde APFEL in de vorm van een appel, wie kent hem niet, gevuld met honderd maal APFEL. Ik zou hen tracteren op de woordtekeningen van de grote konkrete poëten en ik dacht ook al aan de tekengedichten van Van Ostaijen en Apollinaire. Literaire vorming begint onder meer bij spelen met taal, met woordjes.
Ik zei dus: je vormt een object door uitsluitend als tekenlijn de naam van het ding of wat je ziet te gebruiken. Het schip vaart op de golven. Johnny zag er wel wat in en bracht het idee in beeld. Ik dacht aan ‘Il pleut’, het gedicht van Apollinaire toen ik, ongevraagd, van Agnes wolken, regen, land en gras zag. Zij kende ‘Il pleut’ nog niet. Ze begreep het meteen toen ze het later bij Frans onder ogen kreeg, omdat ze in de brugklas -een van de eerste die zo heetten- met die manier van schrijven had gespeeld.
Het klassieke beeld dat Joris teken-schreef van een huis met dak, drempel, een pad erheen, wolken erboven, de boom ernaast met stam en takken. We praatten over de samenhang van dat alles. Waren stam en tak wel genoeg? Moest het ook niet twijg en blad en knop en bloesem zijn? En had Johnny van het schip niet iets meer details kunnen laten zien dan alleen die boot en die golven?
Nee natuurlijk, want we vonden het prachtig wat hij ons liet zien. Zo kwamen we te praten over verschil in zien, in denken, over ratio en emotie, hoe die je kijken beïnvloeden elk op een eigen manier.
‘In het bos daar staat een grote den. Er was een wolk. En nog een. En nog een. Er was ook een heuvel. Twee, drie. En daar langs stroomt een rivier.’ Zo zag Theo dat. Theo die aan de Zwolseweg woonde waar de stad overgaat in het landgoed Stratenus met zijn heuvelachtig aanzicht en de IJssel vandaaraf zichtbaar is.
Ik vroeg hun in een tweede les om respect voor hun eigen naam. Of ze daar wel eens over nagedacht hadden. Die vraag had ik geleerd van Theo Vesseur, voor wie namen de aanleiding konden zijn voor een heel spel. Ik vroeg hun of ze wisten wat voor karakter hun naam had. En wat je sympathieke en niet sympathieke namen vindt, en hoe dat komt. Iemand die een verhaal vertelt geeft zijn personages namen die bij hen passen. Whimpeysinger. Knotterbrooke. Te Bokkel. Ja, kom nou, meneer, dat zijn toch geen namen! Heus wel, ze staan in een boek, ik lees het je voor. Hardstikke gek vonden ze die klas uit dat boek, maar het boek beviel hun.
En toen zij aan het tekenschrijven. Paul tekende met zijn naam de mooiste boom die ik in woorden heb gezien, zo rond en eerlijk als hij zelf was, jongen uit de stad, zorgvuldig karaker, goed ontwikkeld, vader notaris,