| |
| |
| |
Arie van den Akker
Creatief schrijven met Oulipo
Twee jaar geleden heb ik voor het eerst in een 4-VWO klas een literatuurproject gedaan waarin we niet alleen literaire teksten lazen en bespraken maar ons ook zelf bezighielden met het schrijven van fictionele teksten. Ik wil in deze bijdrage aan Tsjip laten zien dat de combinatie van lezen en schrijven vruchtbaar kan zijn voor de verwerking van technische problemen die over het algemeen slechts theoretisch aan de orde komen. Ik kies daarvoor het aspekt van de stijl of de vorm.
Bij de andere expressievakken is het vrij gangbaar dat de leerlingen ervarend met de technische problemen van het vak bezig zijn, maar literatuur schijnt toch nog steeds vooral een leervak te zijn, met af en toe ook aandacht voor het persoonlijke aspect van het lezen. Verschillende literatuurdidactici, bij ons -Vesseur, De Moor- zo goed als in het buitenland -Koch, Waldmann- hebben gepleit voor meer aandacht voor dit creatief onderwijs, maar hun oproepen sloegen niet zo erg aan. Ik probeer het nog maar eens.
Een verwerkende schrijfopdracht kan zich in de eerste plaats richten op de inhoud, bijvoorbeeld wanneer je de leerling vraagt te vertellen hoe hij het thema of de problematiek ervaart. Zoiets behoeft niet het braaf beantwoorden van de vraag te zijn. De leerling zou ook een fictief stukje over dezelfde thematiek kunnen schrijven.
Een tweede type opdrachten betreft de vorm. Daarbij is het de bedoeling om een gegeven vorm of stijl te hanteren om iets uit te drukken. Het gaat dan om opdrachten als: probeer dit gegeven uit te werken in een impressionistische of realistische stijl; schrijf een sonnet, een rondeel of een ballade.
Het Oulipo biedt interessante mogelijkheden om zinnige opdrachten te geven die het scheppend vermogen van de leerlingen stimuleren en hen tegelijkertijd dwingen het behandelde goed te verwerken.
Na een korte inleiding over de schrijvers op wier werk de lessenreeks is geïnspireerd, te weten Raymond Queneau (zijn Exercices de style) en het Oulipo, zal ik een beschrijving geven van de lessenreeks.
| |
Raymond Queneau en het Oulipo
Raymond Queneau (1903-1976) is, als we de gangbare literatuuroverzichten mogen geloven, maar een marginale schrijver. Toch heeft hij zijn stempel op de naoorlogse Franse literatuur gedrukt. In zijn jonge jaren sloot hij zich aan bij de surrealisten van André Breton, maar na enkele ruzies met deze dictator sloeg hij al snel een andere weg in en
| |
| |
ontwikkelde zijn eigen poëtica. In 1960 richt hij met anderen het Oulipo op, de Ouvroir de Littérature Potentielle oftewel de Werkplaats voor Potentiële Literatuur, waarvan ook schrijvers als Georges Perec en Italo Calvino deel uit zullen maken. De groep stelt zich ten doel het ontwikkelen van mogelijke structuren die voor een schrijver nuttig kunnen zijn, met andere woorden: ze zoeken vormen of structuren die op de op de één of andere manier in de literatuur kunnen worden gebruikt. Naast het ontwerpen van nieuwe structuren en het oppoetsen van bestaande waardevolle vormen brengen de Oulipiens hun ideeën in de praktijk door het schrijven van literaire teksten.
Hun creativiteitsopvatting staat lijnrecht tegenover het romantische begrip van een schrijver die met smart op een donker zolderkamertje op de goddelijke inspiratie wacht, of die inspiratie tracht op te wekken met geestverruimende middelen als alcohol en drugs, zoals de surrealisten dat deden. De Oulipiens zien de schrijver meer als een hardwerkende ambachtsman. Creatieve vrijheid kan volgens hen niet bestaan in een complete regelloosheid. Integendeel: hoe strenger de regeldwang, des te groter de vrijheid.
De grote belangstelling voor de vormaspecten kennen we ook in de Nederlandse literatuur, zoals bij de oude Rederijkers en, om wat dichter bij huis te blijven, Battus. Waar de laatste zich bezighoudt met het op relatief kleine schaal uitwerken van bestaande vormen, zien we dat de Oulipiens deze vormen ‘uitvinden’ en soms tot in het absurde uitwerken. Zo schreef Georges Perec een lipogrammatische roman van meer dan driehonderd pagina's zonder ook maar één keer de lettere te gebruiken! Deze bij uitstek zelfreferentiële roman, getiteld La Disparition (1969), gaat over de verdwijning van Anton Voyll. Raymond Queneau was de meester van de sonnetten, ook een door het Oulipo uitgevonden dichtvorm (Shakespeare is in hun ogen niets anders dan een plagiaatpleger ‘par antériorité’). Hij schreef meer dan 100.000.000.000.000 sonnetten. Om die allemaal te kunnen lezen is zelfs de meest geoefende lezer zo'n miljoen eeuwen bezig.
Sommigen zijn geneigd om de Oulipiaanse literatuur af te doen als aardige taalspelletjes, maar wie eenmaal is gepakt door de principes van Oulipo ziet al gauw het overstijgende belang in van dit werk: daarin is sprake van een constant zoeken naar het functioneren van de taal op allerlei niveaus. De Oulipiens onderzoeken en verleggen constant de grenzen van het literair domein.
| |
Oulipo en het literatuuronderwijs
De uitgangspunten van het Oulipo kunnen erg interessant zijn voor het literatuuronderwijs. Willen we bij de leerlingen enige literaire creativiteit ontwikkelen dan zullen we ze niet moeten confronteren met regel- | |
| |
loosheid in de opdrachten die ze krijgen, maar moeten we ze een bepaalde regeldwang opleggen. Dat is een oude wet in het produktiefcreatieve werken, die in de jaren zeventig met voeten werd getreden, maar die door alle eerder genoemde aanhangers van dit type literatuuronderwijs is gerespecteerd. Opdrachten met regeldwang hebben het voordeel dat niet alleen de creativiteit van de leerling wordt gestimuleerd, maar ook diens vermogen om op de taal te reflecteren toeneemt.
Een aantal van de procédés die de Oulipiens hebben uitgevonden zijn zeer geschikt voor gebruik in de klas, zeker als men er op een beetje creatieve manier mee om kan gaan. Ik heb daar al eerder iets over verteld tijdens de tweede Nijmeegse conferentie over het literatuur-onderwijs in 1985 (zie Van den Akker 1986).
Voor het uitleggen en later laten ervaren van een literair probleem als stijl en vorm heb ik een beroep gedaan op een Oulipiaanse roman avant la lettre van Raymond Queneau, de Exercices de Style (1947).
| |
Een lessenreeks met Exercices de style
Het leek me een goed idee om aan de hand van Exercices de style een lessenreeks te vullen omdat dit boek uitstekend geschikt is als een introductie van literatuur. Immers, één van de belangrijkste, en tegelijkertijd voor de leerlingen ook moeilijkste aspecten van de literatuur, is de vorm. Een schrijver heeft niet alleen wat te zeggen, maar hij doet dit ook heel bewust op een bepaalde manier die vaak afwijkt van het dagelijks taalgebruik.
Het verhaal in Exercices de style is zeer banaal: de verteller verhaalt dat hij in de bus een man met een te lange nek en een rare hoed ziet die ruzie maakt met zijn buurman. Even later komt de verteller dezelfde man tegen, nu in gezelschap van een vriend die hem erop wijst dat hij een extra knoop op zijn jas moet zetten.
Dit simpele gegeven heeft Queneau op negenennegentig zeer uiteenlopende manieren beschreven. Omdat het boek zo'n verschrikkelijke uitdaging is voor taalgekken is het in veel verschillende talen vertaald. Ik wijs slechts op de vertalingen van Umberto Eco en Rudy Kousbroek. Uit het boek heb ik een aantal fragmenten gekozen die wat betreft vormafwijking steeds sterker worden. Het eerste fragment, Notations, komt zeer neutraal over: de leerlingen zien er nauwelijks iets van ‘vorm’ in. Via En partie double, Comédie, Sonnet en nog enkele fragmenten komen we tenslotte uit bij het zeer opvallende Interjections.
Doel van de lessenreeks is, dat zal na het voorafgaande duidelijk zijn, de leerlingen gevoelig te maken voor het vormaspect in de literatuur. Dit dient op twee manieren te gebeuren: ten eerste door het lezen van een aantal fragmenten en het bespreken hiervan (Wat zijn de typische vormaspecten van het verhaal? Wat heeft dit voor consequenties voor de
| |
| |
lezer en wat zijn de problemen met het vertalen?). Ten tweede door de leerlingen zelf te laten ervaren dat er met vorm gespeeld kan worden. Na het lezen van de fragmenten krijgen zij dan ook de opdracht om zelf iets met vorm te gaan doen.
| |
Opzet van de les
1. Het lezen
Voor de lessenreeks heb ik een dossier gemaakt met een tiental fragmenten uit Exercices de style van Raymond Queneau, de (uitstekende) vertaling van Rudy Kousbroek (1978) en ook enkele illustraties zoals Melle Hammer die heeft gemaakt als eindexamen- werkstuk voor de Gerrit Rietveld Academie te Amsterdam (1981).
Klassikaal hebben weNotations alsmede de vertaling ervan gelezen en besproken. Ik vroeg de leerlingen o.a. of ze dit een voorbeeld van hoogstaande literatuur vonden. Ik werd ietwat meewarig aangekeken: ze vonden het maar een simpel verhaaltje. Ook de vertaling kwam aan de orde. Volgens hen was het een zeer letterlijke vertaling. Dat klopt ook wel, maar ze zagen voor het gemak over het hoofd dat het verhaal was overgeplaatst van Parijs naar Amsterdam.
Vervolgens hebben we nog enkele fragmenten gelezen. De leerlingen zagen al snel dat het verhaal (de inhoud) steeds ongeveer hetzelfde was, maar de manier van vertellen telkens anders. Dit was voor mij het moment om in te gaan op het verschil tussen communicatie waarbij de inhoud (de boodschap) het allerbelangrijkste is en communicatie waarbij ook de vorm veel aandacht krijgt. Ik heb geprobeerd dit te verhelderen aan de hand van een voorbeeld. Als je thuis moet vertellen dat er iets heel ernstigs is gebeurd, bijvoorbeeld wanneer een vrouw voor je ogen is verongelukt, zeg je meteen wat er aan de hand is, eventueel (als je daar nog tijd voor hebt!) aangevuld met de nodige details. Wanneer je dit gegeven op een ‘literaire’ manier wilt verwerken, kun je met veel vormaspecten spelen: je beschrijft eerst welke kleren ze aan had, je begint met haar laatste woorden, je kunt eromheen praten en ambiguë aanwijzingen geven en pas op het allerlaatste moment duidelijk maken wat er gebeurd is.
Ook gingen we wat dieper in op de vertalingen. De leerlingen merkten dat de vertalingen gaandeweg minder letterlijk werden. Dit kwam natuurlijk omdat de vorm steeds belangrijker werd. Het is schier onmogelijk om een sonnet letterlijk te vertalen en dan ook nog een goed metrum en rijmschema over te houden. Overigens kan niet alleen de inhoud, maar ook de vorm vertaald worden.
| |
| |
Tijd voor een klein raadsel om het bovenstaande beter te begrijpen: Hoe vertaal je de (zelfbevestigende) zin Cette phrase ne compte que sept mots? Gegeven oplossingen:
* | Deze zin telt slechts zeven woorden. Inhoud goed, vorm fout |
* | Deze zin telt slechts zes woorden Inhoud fout, vorm goed |
* | Deze zin bestaat slechts uit zeven woorden. Inhoud en vorm goed |
De fragmenten die we hierna hebben gelezen (zoals Interjections) zijn wat de vorm betreft zo allesoverheersend, dat de leerlingen ze qua inhoud alleen maar begrepen dankzij de eerder gelezen fragmenten.
| |
2. De schrijfopdracht
De leerlingen kregen de volgende opdracht mee naar huis:
Beschrijf op vier verschillende manieren de tijd die je doorbrengt tussen het aflopen van de wekker en de eerste zoemer op school; bij voorkeur in het Frans, eventueel in het Nederlands. Het is niet de bedoeling dat je de stijlen van de behandelde fragmenten imiteert.
Ik heb voor een dergelijk onderwerp gekozen vanwege de banaliteit die beschreven dient te worden. De leerlingen komen zo minder in de verleiding om iets heel spannends te beschrijven wat ten koste zou kunnen gaan van de vorm. De ontsnappingsmogelijkheid om de verhaaltjes in het Nederlands te schrijven heb ik bewust ingebouwd omdat mijn hoofd-doel de literatuur en niet het Frans betrof.
Ik vond het verheugend te merken over hoeveel fantasie de leerlingen blijken te beschikken. Zeer uiteenlopende vormen, van telegrammen tot collages, van multiple choice tot kruiswoordraadsels, van basic tot een ‘ontwakingscoëfficiënt’ (zie verder!).
| |
3. Afwerking
De fragmenten werden zoveel mogelijk getypt ingeleverd zodat er een mooi boekje van gemaakt kon worden. Overbodig te zeggen dat de leerlingen erg trots waren op hun eigen werk! Om een indruk te geven wat de opdracht heeft opgeleverd vindt u hieronder een kleine bloemlezing.
Natuurlijk is het gebruik van Exercices de style maar één van de vele manieren om op oulipiaanse wijze met het onderwijzen van literatuur bezig te zijn. Het principe waar het om gaat is: verwerk aan de hand van een schrijfopdracht met enkele duidelijk vastgestelde regels een gelezen tekst of een bestudeerd aspect uit de theorie. Zo laat je leerlingen op een intertekstuele manier op literatuur reageren!
Uit de losse hand geef ik nog enkele voorbeelden: het schrijven van een gedicht als samenvatting van een fragment of boek; het schrijven van rondelen: geïnspireerd door Frederice van Faassen (zie Tsjip 1) heb ik
| |
| |
leerlingen rondelen laten schrijven naar aanleiding van het toneelstuk Le Pavillon des enfants fous van Valéry Valère (resultaten in de volgende Tsjip! Red.).
Het spreekt voor zich dat de ideeën van Oulipo niet alleen in de lessen Frans gebruikt kunnen worden maar ook bij de andere talen. Zelfs bij wiskunde is er een methode met een opgave over Queneau!
| |
| |
| |
Uitgekozen fragmenten
Selon la vocabulaire
Réveil: un timbre pour réveiller |
Fille: un enfant féminin |
Se lever: aller hors de lit |
S'habiller: mettre des vêtements |
Manger: consumer un sandwich (croissantje camemquoi) |
Aller à l'école: se mouvoir au fabrique des élèves |
Timbre: un bruit pour attender quelles leçons commencent |
Bicyclette: transporteur en deux roues |
Flirt: un ami spécial |
Feu: du mal nécessaire quand on doit arriver à temps quelque part |
| |
Ontwakingscoëfficient
De ontwakingscoëfficient beslist hoe een mens wakker is. Ligt deze dicht bij 1 is men goed wakker. Je krijgt hem door de opp./ lengte/ inhoud/ van het voorwerp dat je 's morgens vaspakt of ziet te delen door zijn aantal molekulen.
De wekker gaat. Ik sta op, zie de wekker: Inhoud wekker delen door aantal molekulen blijkt zeer klein getal te zijn. In de badkamer volgt hetzelfde liedje. Zowel lengte tandenborstel delen door zijn aantal molekulen als oppervlakte washandje door zijn molekulen geven hetzelfde resultaat van een haast slapend persoon. Eenmaal beneden eet ik een aantal boterhammen. Ook uit hen volgt dat ik nog slaap. Eenmaal op weg naar school word ik pas wakker en denk bij mezelf: ‘Zou iemand de ontwakingscoëfficient op de vroege morgen hebben verzonnen’.
| |
Composition
1. |
Maarten se reveille, parce que |
|
a. |
sa mère l'appelle |
|
b. |
son réveil sonne |
|
c. |
le bruit de la circulation est ford |
|
2. |
Il jure, parce que |
|
a. |
il est tard |
|
b. |
il a uriné dans son lit |
|
c. |
il n'a pas envie de se lever |
| |
| |
3. |
Qu'est-ce qu'il mange dans sa tartine pendant la matinée? |
|
a. |
du fromage |
|
b. |
de la marmelade |
|
c. |
des granulés |
|
4. |
Comment va-t-il à l'école? |
|
a. |
à pied |
|
b. |
en voiture |
|
c. |
en vélo |
|
5. |
A quelle heure bourdonne 1e premier ronfleur? |
|
a. |
8.00 heures |
|
b. |
8.25 heures |
|
c. |
8.30 heures |
| |
La lettre
Chère Virginie,
Comment ça va avec toi? Je te raconterai ce que j'ai fait aujourd'hui du vibreur de mon réveille-matin en le vibreur à l'école. A 7 heures je me réveillais. Aprés je m'étais levé, lavé et habillé, je regardais par la fenêtre pour voir quel temps il faisait. Qu'est-ce que tu penses? Exacteement, il pleuvait! Toute ma journée était infectée. Quand j'arrivais à l'école, j'étais mouillé comme un canard. Je bourrais mon imperméable dans mon ermitage et je suis allée à mon local. A 8.25h. le vibreur sonnait et le jour pouvait commencer. Bon je te quitte, à bientôt.
PS: Reponds-moi vite.
| |
| |
| |
8.00-8.30
De wekker rent af. het is acht uur. Ik stort n=mijn ogen open. Twee voeten uit bed. Ik ren naar de wastafel. Kokend water. Ik ren terug. Ik ruk wat kleren uit mijn kast. Ik ren naar beneden. Ik stoot mijn arm, been, voeten en de rest. Ik roep ‘Hoi!’. Ik schrok mijn eten naar binnen. Ik slurp mijn thee. Ik ren naar mijn fiets. Ik stoot weer alles. Ik werp een kushand naar mijn moeder. Ik race naar school. Ik gooi mijn fiets in het fietsenrek. Ik ren naar binnen. Ik voel me fit. De zoemer gaat. het is half negen.
| |
Dringend telegram
Piep piep piep - stop - sta op - stop - voer duiven - stop - haal krant - stop - doe het hek open - stop - ga eten - stop - ga weg - stop - wacht op Leon - stop - ga naar klas - stop - UUUUH - STOP
| |
Pech
wekker gaat niet af - kan de krant niet vinden - flikker over de rotzooi op de trap - het brood is op - heb geen geld om iets bij Charlie te kopen -
| |
| |
dan maar zonder iets naar school - poets mijn tanden - oh shit tandpasta op mijn trui - pak mijn tas en jas en ga naar school - net weg klapt mijn band - ga weer terug - dan maar met de bus - bij de bushalte is de bus net weggegaan - dan maar te voet...
* * *
he jee, die rotwekker ook altijd. Waarom mag ik niet in vredesnaam langer slapen? Tot overmaat van ramp was het weekend ook al afgelopen. Toen ik de radio aangezet had, wat een jankmuziek, viel ik van ellende weer in slaap. Zo'n akelige plens koud water over me heen, dat haat ik. Beneden gekomen groette mijn moeder me, maar ik vraag me nog af waar dat voor nodig was. Na een of ander stuk brood weggehapt te hebben, kleedde ik me langzaam aan. Ik was al laat, maar ze konden stikken. Jezus, wat was het buiten koud, ik bevroor bijna. Toen ik op school kwam, was ik weer waanzinnig te laat en toen ik de klas binnenkwam, zat iedereen zo fris en vrolijk naar een of ander saai verhaal te luisteren, zodat ik al helemaal niet goed werd. Nou daar ging ie weer. Nog 7 uur te gaan.
| |
Acrostichon
'S morgens loopt de wekker af
O ngelooflijk, wat een herrie maakt dat ding
C hagerijnig kom ik m'n bed uit
H alf slapend was ik me en trek ik wat aan
T enslotte ga ik naar beneden
E n prop ik snel een boterham naar binnen
| |
Zk ht zlf mr t!
Rst st k p, n bhdzm mdgkkn t hbbn vr n vntl nvl vn d kt.
Dn ws k m n kld m n. K g nr bndn n Is d krnt trwl k t.
Drn fts k nr schl; Ir ng wt n g ht lkl n Is d zmr ggn s.
| |
| |
| |
Bibliografie
Akker van den, A. (1986), Oulipo-recepten in het onderwijs. In: Dürlinger en De Moor (red), Historische teksten in het literatuuronderwijs (1986), 85-87. |
Oulipo (1973), La littérature potentielle, Gallimard, Paris. |
Oulipo (1981), Atlas de la littérature potentielle, Gallimard, Paris. |
Perec, G. (1969), La Disparition, Denoël, Paris. |
Queneau, R. (1947), Exercices de style, Gallimard, Paris. |
Queneau, R. (1961), Cent mille milliards de poèmes, Gallimard, Paris. |
Qeuneau, R. (1978), Stijloefeningen, vert. Rudy Kousbroek, Bezige Bij, Amsterdam. |
|
|