[J. van Vloten,]
Het Nederlandsche kluchtspel, van de veertiende tot de achttiende eeuw
. Met inl., toelichting en woordverklaring. Haarlem, 1854. De (gedeeltelijk uitgegeven) tekst met toelichting op p. 26-28.
H.E. Moltzer,
De Middelnederlandsche dramatische poëzie
. Ingel. en toegel. Groningen, [l868-]1875. Bibliotheek van Middelnederlandsche letterkunde aflev. 1, 3, 9, 13 en 16. Tekst en toelichting op p. 210-215. De aflevering waarin de tekst van
Truwanten
is verschenen dateert van 1870.
J. van Vloten,
Het Nederlandsche kluchtspel van de 14e tot de 18e eeuw
. 2e verm. dr. Dl. 1. Van de 14e tot de 16e eeuw. Haarlem, 1878. De (gedeeltelijk uitgegeven) tekst met toelichting op p. 28-30.
P. Leendertz jr.,
Middelnederlandsche dramatische poëzie
. Groningen [later: Leiden], 1899-1907. Bibliotheek van Middelnederlandsche letterkunde aflev. 63, 66, 67 en 71. De tekst op p. 132-134. ‘Aanteekeningen’ op p. 526. Vgl. verder p. CXX, CLXIII en CCXVI. De aflevering waarin de tekst van Truwanten is verschenen dateert van 1903.
Het abel spel Vanden winter ende vanden somer; gevolgd door de sotternie Rubben; voorafgegaan door de fragmenten Drie daghe here en Truwanten
. Inl. en verklaringen [door] G. Stellinga. Zutphen, [1966]. Klassiek letterkundig pantheon 175. Tekst en verklaringen op p. 50-55. Vgl. ook p. 19-20. (Een belangrijke recensie op deze uitgave schreef C.B. van Haeringen in De nieuwe taalgids 60 (1967), p. 55-58).
Het abel spel Vanden winter ende vanden somer ende ene sotternie ‘Rubben’ na volghende; voorafgegaan door de fragmenten Ene sotte boerde ‘Drie daghe here’ ende Ene goede sotternie ‘Truwanten’
. 2e dr. Uitl. en verklaringen [door] G. Stellinga. Zutphen, [1975]. Klassiek letterkundig pantheon 175. Tekst en verklaringen p. 31-37. Vgl. verder p. 98-99, 101, 105-106, 107.
Al die uitgaven en deze die wij hier op tafel leggen laten iets zien van de verscheidenheid van opvattingen en de veranderingen van inzicht gedurende de lange geschiedenis van de Middelnederlandse filologie. Over die geschiedenis zijn wij overigens nog maar uiterst summier ingelicht. Wie op dit terrein geïnteresseerd is verwijzen wij naar de volgende werken, die niet veel meer dan een aanzet geven: H. de Buck,
De studie van het Middelnederlandsch tot in het midden der negentiende eeuw
(Groningen etc., 1931. Ook verschenen in 1930 als diss. Groningen), en G. Karsten,
100 jaar Nederlandse philologie; M. de Vries en zijn school
(Leiden, 1949).