Trotwaer. Jaargang 34(2002)– [tijdschrift] Trotwaer– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 75] [p. 75] Coen Peppelenbos Dubbelfocus De straatstenen die jouw voeten droegen wilde ik kussen, maar we reden altijd door en ‘later’ en ‘ooit’ haalden ons in. Later reed ik met de dichter, op zoek naar zijn jeugd, over de paden van je step, een routeplan waarbij ik de lijnen trok. De dichter keek uit over het Wad en zag in de mist zijn leven als roman; de Razende Bol, de feeëntrein. Ik stond ernaast en zag je lopen, in korte broek naar het strand: ‘voorkantje, achterkantje, net een wentelteefje,’ alleen de handdoek je vriend, slechts in de Noordzee vertrouwen. De dichter vond bij de kerk, het wijwater onder zijn zolen terug, en ik zag je, vermoeide koorknaap, na een doorwaakte nacht bij de pastoor en zijn zwarte vriend; jij ontving het zaad, je vader de zegen. De dichter wees op de bunkers verstopt in het gras wachtend op een vijand van zee die niet kwam. Ik herkende je wel. En natuurlijk krijsende meeuwen. God wat een krijsende meeuwen. Laat ze hun bek houden. Vorige Volgende