‘It hie ek it buorfamke wêze kind’
Frans Steenmeijer
Wie staan er eigenlijk aan de basis van ‘de Friese idylle’? Zeker niet de oncomplimenteuze Romein die niet verder kwam dan ‘Frisia non cantat’. Grutte Pier, Gemme van Burmania, Gysbert Japicx en de Halbertsma's zullen allen hebben bijgedragen aan het beeld van het arcadisch Fryslân. En zo zal het zijn doorverteld tot en met de Jong-Friezen van het begin van de twintigste eeuw.
Waarschijnlijk vormde dit soort voorstellingen eerder een tijds- dan een typisch-Fries fenomeen. Maar waarom is het dan elders reeds lang achterhaald terwijl het in Fryslân op z'n minst nog een themanummer van Trotwaer (b)lijkt te rechtvaardigen? Zou ook hier misschien de stelling opgaan dat in Fryslân alles vijftig jaar later gebeurt?
Maar nu in ernst. Bestaat er nu nog zoiets als een ‘Friese Idylle’? Een idylle, waarin velen geloven en die door grote aantallen Friezen wordt beleefd en gedeeld? De idylle van werkelijk te leven in ‘it bêste lân fan d' ierde’?
Vinden we dat werkelijk van Fryslân? Of is het meer een symbolische tekst om te zingen, bij voorkeur bij Grote Gebeurtenissen met honderden of zelfs duizenden tegelijk? Zoals lang geleden in een stampendvolle Harmonie toen het Frysk Orkest moest worden gered of zoals volgend jaar als SC Heerenveen geen tweede maar eerste wordt in de Telecompetitie.
Met een massa mensen bij elkaar is zo'n gevoel gemakkelijk op te roepen. En zelfs Friezen zijn niet zulke individualisten dat zij daar ongevoelig voor zijn. Maar eenmaal buiten Fryslân, in z'n eentje voorbij Wolvega of over de Afsluitdijk, gelooft de Fries dan nog steeds letterlijk dat hij zojuist ‘it bêste lân fan d' ierde’ achter zich heeft gelaten?
Let wel, ik heb het hier niet over de emigrant - binnen of buiten Nederland - die zijn nostalgische gevoelens koestert. Het gaat mij om de gewone hedendaagse Fries die voor zijn werk, familiebezoek of vakantie de provincie verlaat. Krijgt bij hem niet gauw dat àndere gevoel de overhand, dat gevoel dat Fryslân in de grote wereld misschien toch niet zó veel voorstelt? Het gevoel van de buitenman in de grote stad. Zoals Nederlanders in den vreemde altijd (ten onrechte overigens) denken dat ze uit een klein land komen.
Maar ook al is de invloed van Fryslân in de wereld dan beperkt, wij onderscheiden ons. Door de taal in de eerste plaats. Maar niet alleen daardoor: wij en niemand anders skûtsjesile en fierljeppe, wij hebben Thialf, Beerenburg en de Oldehove. En bovendien, zo eens in de elf jaar, de Elfstedentocht.
Is Fryslân daarmee uniek? Beslist. Is het daarmee ‘unieker’ dan andere provincies ofbezien in een wijder perspectief- dan andere Europese regio's? Ik zou zeggen van niet. Elk kan zijn lijstje uitzonderlijkheden leveren en daarmee zijn uniciteit bewijzen. Vraag het de Limburger, de Vlaming of de Catalaan.
Toch is het juist dàt, het ‘unieker’ zijn dan anderen, wat de mythe van ‘de Friese Idylle’ veronderstelt. Een stukje grond, dat zijn weerga in de wereld niet kent en waarvan wij weten dat het bevolkt wordt door de trouwste, de meest vastberaden, de eerlijkste en edelste mensen die de wereld heeft voortgebracht. Iets wat vanzelfsprekend al wat minder opgaat voor de mensen van het volgende dorp en al helemaal niet voor de aanhangers van het andere