Trotwaer. Jaargang 16
(1984)– [tijdschrift] Trotwaer– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 103]
| |||||
Remco Heite
| |||||
Onzuivere literatuurWanneer een tekst niet voldoet aan bepaalde eigenschappen die normaliter aan literatuur worden toegeschreven, wordt die tekst als ‘anders’, misschien als avantgardistisch, ervaren. De konventionele literatuur bevat namelijk een aantal dwingende normen, waarvan de belangrijkste zijn: de chronologie, de narratieve struktuur en de illusie van de lezer (die niet verstoord mag worden). Vooral aan de faktoren die een eenheid en een zuiverheid van vorm binnen de tekst moeten bewerkstelligen, wordt zwaar getild in de traditionele literatuuropvatting. Denk maar aan bekende ‘voorschriften’ als de (post-)aristotelische eenheden, de konsequente karakterontwikkeling en het konsequente vertelperspektief. Al in een vroeg stadium hebben schrijvers (sommige van) deze verplichtingen als te beperkend van de hand gewezen en het principe van het boek als gesloten eenheid ter diskussie gesteld. In sommige gevallen om formele redenen, in andere om te ontsnappen aan de bloedeloosheid waaraan veel literatuur in hun ogen leed, en om de buitenwereld, de sociale werkelijkheid, in het werk te kunnen betrekken. Wat is doorgaans de praktijk? De schrijver ontwikkelt een verhaalstruktuur en maakt het al of niet vrij opkomende of bijeengezamelde materiaal daaraan ondergeschikt. Bij de minder pure vormen van literatuur echter is de tekst opgebouwd uit onderdelen die in hoge mate zelfstandig blijven. De vorm heeft niet langer de overhand ten koste van de zelfstandige betekenis van het materiaal. Want al wordt dan het gebruik van alle materiaal bepaald door de plaatsing in de context, de nadruk die het kan krijgen maakt wel degelijk verschil en die nadruk neemt toe naarmate het buiten de vorm blijft. | |||||
[pagina 104]
| |||||
Onzuivere literatuur wijst een konseguente toepassing van énig vormprincipe af: daarom geen eenheid in verhaaloptiek, geen eenheid van expressiemiddelen, geen rechtlijnig verhaal, geen strakke karakterontwikkeling, geen zuivere taalstruktuur, maar uiteenlopende vormelementen en technieken, variërende stijlmiddelen, een sprongsgewijze ontwikkeling en als voorkeursgenre de collage of montage.
De auteur van wie algemeen aangenomen wordt dat hij aan het begin van de ‘andere’ prozatraditie staat, is Laurence Sterne (1713-1768). Een man die pas op z'n 46e begon met publiceren. Hij wordt als een voorloper beschouwd, omdat hij vrijwel al de schrijftechnische trucs van het latere experimenterende proza al heeft aangewend. Ik noem Sterne zo uitdrukkelijk, omdat Van der Leest zelf heeft aangegeven bijzonder getroffen en ook beïnvloed te zijn door diens meesterwerk Tristram Shandy. Waar Sterne vooral de draak mee stak, is het zogenaamde ‘gesloten literaire beeld’, d.w.z. de omstandigheid dat in een geslaagd literair werk alles op alles betrekking heeft en dat geen nieuwe elementen worden ingevoerd die later niet hervat worden. Andere voorwaarden waaraan Sterne zich niet hield: het aanhouden van strakke ontwikkelingsschema's, het handhaven van een zekere chronologie, het scheiden van bewustzijns- en handelingslokaties (geen grillige gedachtensprongen, geen gelijktijdigheid; alles heeft zijn vaste plaats, niets mag door elkaar lopen), het handhaven van evenwichtigheid in de dosering van gegevens en in de verstrekking van details. | |||||
Onzuivere elementen in het werk van Van der Leest: op jacht naar de aanhalingstekensOp zoek te gaan naar onzuivere literaire elementen in een aantal misdaadromans, dat doet zonderling aan. Want een detectiveroman pleegt juist tegemoet te komen aan de behoefte van de lezer aan vaste strukturen. Alle elementen die worden aangevoerd, moeten immers aan het slot in elkaar passen. De onzuivere literatuur imiteert wel die vormen en ironiseert ze, maar ontneemt de lezer als het gaat om betekenissamenhang letterlijk iedere illusie. Nu weet iedereen die de boeken van Van der Leest kent, dat het hier om ‘misdaadromans’ gaat, en niet om misdaadromans. Maar waar haalt die lezer die aanhalingstekens vandaan?
Ik beperk het onderzoek tot de drie laatste boeken It moaiste famke fan | |||||
[pagina 105]
| |||||
Antarctica (1974), Morfeus yn de ûnderwrâld (1975) en Hertenfrou & Skoppenboer (1983). Omwille van de tijd en ook omdat de cyclus, op het eerste gezicht, naarmate hij groeide aan onzuiverheid heeft gewonnen.
1. Wat iemand onmiddellijk opvalt aan de romans van Van der Leest is het anti-mimetische karakter ervan. Meteen al, in een bespreking van het eerste boek, Komme dy kepers?, leverde dat het voorspelbare verwijt op: ‘As de skriuwer lykwols net in sprút muoite docht de lêzers mei to nimmen en krektoarsom sels bliken docht der alhiel net oan to leauwen, dan hoecht it eins al net mear’. Gelukkig is dit soort reakties inmiddels uit den boze. 2) De vervreemdingselementen, de ontregelingstechnieken, die inbreuk maken op de geloofwaardigheid van het verhaal, kunnen worden onderverdeeld in een zestal soorten.
a) Het meest flagrant in dit opzicht is wel het zestal onderbrekingen in Hertenfrou & Skoppenboer waarbij de lezers de schrijver aanspreken. Er wordt hem ronduit verweten dat hij zich maar slecht aan zijn onderwerp houdt. ‘Jo reitsje gauris de trie kwyt en moatte dan alle war dwaan om it rjochte paad wer te finen. Jo binne krekt in bern, dat ûnderweis hieltyd stean bliuwt en om him hinne sjocht, mar dêrby syn boadskip ferjit.’ (p. 55) Hij zou zich wat meer gelegen moeten laten liggen aan hun (zuivere) literatuuropvatting: ‘Wy hawwe gjin nocht oan sokke pitertuerlikheden. Jo tropje jo ferhaal fol mei snypsnaarderijen.’ (p. 56)
b) Bij herhaling wordt op een nadrukkelijke manier het specifieka en kunstmatige karakter van de tekst benadrukt. ‘Sjit op! Ik kin net in pear blêdsiden wachtsje!’ trunet Dynte oan, op bladzij 16 van Antarctica. Op pagina 34 bemerkt Chick Anus tot z'n schrik dat hij in het verkeerde boek zit. En veertig pagina's verder ontmoet Dynte een oude bekende uit Komme dy kepers?: ‘syn eagen binne twa boeken wurger’. In Morfeus stampfuottet Dynte: ‘Ik bin baes yn eigen boek!’ (p. 12) Nier zegt Al Pino toe ‘yn it folgjende haedstik’ iets van zich te laten horen (p. 27) en konstateert op bladzijde 146: ‘Wy meije net bûten dit boekje gean’. Bovendien schakelen schrijver en lezer zichzelf een keer of acht in het verhaal in. Op pagina 24 van Hertenfrou is Dynte op weg ‘nei de ein fan dizze episoade’, op pagina 98 heint se in stjit op, dy't har op side 97 - ‘foar dizze ynterrupsje’ - tabrocht waard. En op side 105 flechtet se neaken ‘efter in | |||||
[pagina 106]
| |||||
pear rigels wyt’. Op het eind van het boek weet Nier opeens wie Nano/-Benedictine is: ‘de boerefaam op side 49 yn It Moaiste Famke fan Antarctica’.
c) Ook in zijn naamgeving tast de schrijver bruut iedere geloofwaardigheid aan. De namen vormen onderling weer groepen: - Friese woordspelingen, als Planteit, Hinnebruijer en Eameliter; - Latijnse woordspelingen: Dea ex Machina, Nils Desperandum; - woordsplitsingen, als Cap Sones, Chick Anus, Al Pino, Pery Fery, en Kurt Isane; - namen met een lokale kleur: Kaak Harington, Ros Drinkwater, Pol Verdomme.
d) Er wordt nog een ander spel met namen gespeeld: een spel voor literaire ingewijden en schaakkenners. In Hertenfrou & Skoppenboer: ‘Har fuotreis nei Romö begjint.’ (p. 35) ‘Don Quickshot en syn adjudant Santsjes Pânse.’ (p. 42) De stamboom van Pottelomme de Bastert, op bladzij 16, is goeddeels opgebouwd uit namen van mindere schaakgoden.
e) Van der Leest hanteert vrijelijk het middel van de overtypering. Zou er één personage in zijn boeken rondlopen die geen karikatuur is? Een páár voorbeelden: Henk-Jan-Willem van Pompom, eerst (in Antarctica) minister van ambulante zaken, later (in Morfeus) burgemeester van Skoatterlân, is het prototype van de corrupte autoriteit, dy't bovendien ‘in soad praat en neat seit’. Kaak Harington en Ros Drinkwater (Antarctica) ha de wriggeljende gong fan kijdriuwers út it Wylde Westen. Filten huodden op de rûge koppen, in bûsdoek om de hals. Oer de kile in iepen learen festje sûnder knopen. Elk twa riemen, ien om de mil en ien op de heupen. Opsleine broeksboksen. Learzens mei hege hakken en spoaren. De iene fint hâldt de earms hwat krûm fan it liif ôf, de fingers grypré. De oare hat de tommen by de ûnderste riem yn stutsen.
f) Wat ook illusieverstorend werkt, is het gebruik van anachronismen. In Hertenfrou & Skoppenboer, een boek dat in de middeleeuwen speelt, wemelt het ervan. Een greep (p. 43-44): ‘faaleangst’, ‘identifikaasjepro- | |||||
[pagina 107]
| |||||
blemen’, ‘ekonomyske delgong’, ‘lytsskalich’, ‘gastarbeiders’, ‘wolfeartssteat’, ‘mobile ienheid’.
2. De lezers door wie Van der Leest zich in Hertenfrou & Skoppenboer laat kapittelen - cf. 1a - vertolken heel uitdrukkelijk een traditionele literatuuropvatting. Zo wordt hem verweten dat hij ‘ien lange rige fan oerflakkichheden’ beskriuwt. ‘Al dogge jo writen en bestammerje by no en by dan it sielelibben fan de haadpersoan, it hat neat om 'e hakken neffens de uterlike aksje. De psychology wurdt troch jo slim ferwaarloaze.’ (p. 62) ‘Wêrom knippe jo, Van der Leest, dit boek yn biten en brokken? It soe helte better te lêzen wêze, as jo de wenstige ferteltrant oanholden. Wy hawwe gjin ferlet fan dat keunstmjittige, it is klearebare komkak. () In skriuwer moat oarder en regelmjittigens yn syn relaas bringe, gjin abrupte oergongen, dat is in teken fan ûnmacht.’ (p. 82-83) De schrijver reageert na iedere interruptie geïrriteerder - ‘Ik lit my net wer ûnderbrekke. () Dit is myn boek. Jim rêde der mar mei’ (p. 98) - en ontneemt de lezers tenslotte (p. 108) het woord. Waarmee hij duidelijk te kennen geeft hoe hij over hun opvatting denkt.
3. Bijna altijd kent het ‘andere’ proza een grote sprongmatigheid met veel tussenwit. Breuken in het ‘verhaal’ worden niet weggemoffeld maar juist zichtbaar gemaakt. De fragmentarische verteltrant is typerend. De overgang per fragment kan nog extra worden benadrukt door stijlverschil: vergelijk het ‘âldfrinzich’ taalgebruik in het eerste (kasteelheer)-fragment van Hertenfrou. Het boek Hertenfrou & Skoppenboer kent geen indeling in hoofdstukken. Het is, grofweg, opgebouwd uit drie verhalen - Pottelomme c.s. / Nier / Dynte - waarvan de fragmenten elkaar afwisselen, tot de verhalen elkaar raken en, via staccato fragmenten, in elkaar overvloeien. Op pagina 76 maakt de schrijver moedwillig inbreuk op dit struktuurprincipe, door bij een interlinie niet van verhaal te wisselen. Zes pagina's verderop wordt hij daarover weer op de vingers getikt door zijn lezers: ‘Wêrom moatte dy stikken skaat wurde, ynstee fan se as ien gehiel te presintearjen?’
4. Een ander oneigenlijk element vormen de losse ‘boodschappen’ die door de tekst worden gestrooid. Zonder dat ze funktioneel zijn binnen het totale kader, verstrekt de schrijver ze als het ware op de koop toe. Twee voorbeelden, uit Morfeus: ‘Massademonstraesjes. Net [fan] de jeugd foar l'oeuf and pies, mar fan de âlderein. Dy easket, dat se elke autoleaze snein yn eigen wein nei de | |||||
[pagina 108]
| |||||
tsjerke ride mei. Deselde lju dy't eartiids noait lije woene, dat de oaren op de fyts nei it godshûs ta gyngen.’ (p. 83)
5. Een eigenschap die Van der Leest gemeen heeft met Sterne, is het veelvuldig gebruik van associaties, zowel in de zin van beeld- als van taalassociaties. Een voorbeeld van een beeldassociatie: ‘Kreakjend giet it lid [van de doodskist] oan ien koarte side iepen. De kiste gappet as in drakebek. Yn deade tsjeaken leit in harnas mei delklapt fizier.’ (Hertenfrou, p. 8) Een passage met raffinement: cf. de associaties kiste/harnas, iepen lid/delklapt fizier en drakebek/deads tsjeaken.
Naast talloze woorspelingen (‘snotterige sonnetterige’) komen er nogal wat woordassociaties voor. Twee voorbeelden: ‘Hy bestjert it. Sy ek? Hat er har sa kjel makke, sa knoeid?’ (Hertenfrou, p. 40) ‘Snij mar net sa op’, timpert se him. ‘Se wie net bang fan dy, mar fan dyn dolk.’ (Hertenfrou, p. 76)
6. Dat de toevoeging van volstrekt ‘vreemde’ elementen een onzuivere faktor pur-sang is, hoeft geen betoog. Op bladzijde 43 van Hertenfrou, waar Don Quickshot aan Pottelomme uitlegt vanwaar hij komt, wordt plotsklaps een - anachronistische - mededeling over de Spaanse voetbalkompetitie gedaan. De enige aanleiding is de naam Madrid, die valt. ‘Don Quickshot riist op en fertelt: ‘Wit dan, rju eale, dat ik in Spanjert bin út Madrid. Atletico hat foar de Spaanske fuotbalkompetysje yn de thúspartij tsjin F.C. Valencia mei 1-1 lykspile. By it skoft wie de stân noch 0-1 foar de gasten. Troch dy útslach stiet F.C. Barcelona no foaroan mei twa punten foarsprong op Atletico en fiif op Real Madrid. Us heit silger...’
7. Dat het verhaal op zich van betrekkelijke waarde - niet meer dan een kapstok - is bij Van der Leest, blijkt wel uit het gemak waarmee hij het toeval, in zijn meest bizarre vormen, laat opdraven om dat verhaal sluitend te krijgen. De meest onwaarschijnlijke ontmoetingen vinden plaats, de meest ongeloofwaardige oplossingen worden aangedragen voor situaties waaruit de schrijver zich moet redden. Naarmate de heterogeniteit van het oeuvre toeneemt, zal de schrijver zich in toenemende | |||||
[pagina 109]
| |||||
mate van dit middel moeten bedienen. Nu is Hertenfrou & Skoppenboer ontegenzeglijk het meest fragmentarische en discontinue werk van Van der Leest - dat blijkt ook wel uit het aantal voorbeelden en bewijzen dat ik juist aan dat boek ontleen. Het is dan ook treffend dat de schrijver tijdens de diskussie na zijn lezing van 1 oktober 1983 opmerkte, dat het hem in dat laatste boek de meeste moeite had gekost ‘it spul by elkoar te hâlden’.
8. Dit gegeven - het beroep op het toeval - waarvan de humoristische achtergrond al wat duidelijk is, brengt ons bij wat misschien wel het meest in het oog springende element in de Nier en Dynte-rige is: de relativering en, meer nog, de ironisering binnen het beschrevene. De roman-figuren, de gebeurtenissen, de maatschappelijke omstandigheden, de literatuur zelf, zij worden - à la Sterne - doorlopend op de hak genomen.Ga naar eind3) Ook Friesland en het Friese chauvinisme worden goedmoedig geridiculiseerd. Dat varieert van opmerkingen tussen neus en lippen als ‘De namme Eameliter is yn ús Fryslân aerdich hiem, nou?’ (Morpheus, p. 97) tot een passage als de slotscène van Hertenfrou, waar de aanloop naar de slag bij Warns tot een vertoning wordt.
9 Tenslotte. Naast de verschillende Sterne-kenmerken die al vermeld zijn, heeft Van der Leest nog enkele typisch onzuivere trekjes aan Tristram Shandy ontleend.
a) Het gebruik van citaten. In dit geval ‘auto-citaten’, van Reinder Rienk van der Leests tegenvoeter en liiffilosoof Ridener Riken van der Stele (1339-?)
b) Een spel met typografische middelen. Wanneer Pottelomme op pagina 104 van Hertenfrou ‘syn toskformule bleat skattert’, ziet die er zo uit: 00010 01000
c) Een spel met letters. ‘It gemeentehûs yn Easterwâlde sjocht der fan bûten like sleau út as it fan binnen is. De amtners efter de loketten sitte har fingers to tellen. Guon dogge dat net iens. De man op hwa Dynte ta stevent, kontrolearret oft de wizers fan de elektryske klok wol forspringe. As se syn útsicht bihindert, kriget er in skok. Nou hat er ynsicht. Dynte stiet yn in S-bocht foar it lege loket. De V-foarmige útsnijing fan har mantel lit de Y-streek tusken har boarsten sjen. Syn bril bislacht der fan. Dochs set er him skrep en nimt de ûnkrûkbere amtlike l-hâlding oan.’ (Antarctica, p. 15) | |||||
[pagina 110]
| |||||
d) Een spel met statistische opsommingen. Zo bevat Hertenfrou een alfabetyske ôfstântabel foar Fryslân (p. 62-63).
e) Een spel met taalgrappen, in de vorm van
Waarom zou het van belang kunnen zijn te konstateren dat Van der Leests romans in een ‘onzuivere’ / ‘andere’ prozatraditie passen? Om de aparte plaats te benadrukken die zij in het raam van de Friese literatuur innemen. En om de extra dimensie - met name een mentaliteitsverruiming - aan te geven die zij aan dat literatuurbestand verschaffen. Toen ik twaalf jaar terug in Trotwaer schreef dat Van der Leest met dàt werk - en dat was toen Komme dy kepers? ‘voor een in verschillende opzichten zo beperkte en nog steeds vrij eenzijdige literatuur als de Friese, goud waard was, heb ik datzelfde bedoeld.Ga naar eind4) Een mentaliteitsverruiming? Ook al is het pronken met andermans veren, ik zou dat woord graag toelichten met een citaat uit een vraaggesprek dat ik in 1973 met Sybren Polet had.Ga naar eind5) ‘En als ik van bepaalde konventioneler werkende schrijvers niet hou en enkele zelfs verafschuw, dan is het voornamelijk vanwege de mentaliteit die uit hun werk spreekt. () Die mentaliteit vertegenwoordigt overigens een aantal typisch Nederlandse literaire trekken waarvan ik zo langzamerhand doodziek word. Die eeuwige binnenhuiskunst, achtertuintjesnatuur, eenmans-depressies, hoofdpijnrelaties, broeierige twee- en drie- of eenhoeksverhoudingen, kachelwarmte, verongelijktheid, boekhoudkundig realisme, vrijgezellenromantiek, trapgatkonfidenties, sexuele rebellie, boerenkooltheologie en dooie-kanarievogeltragiek, met bijna nooit eens een opening naar iets wijders, iets algemeners...’ | |||||
[pagina 111]
| |||||
Taheakke fan R.R. van der LeestFan de eleminten fan ûnsuvere literatuer dy't Heite neamde, foel my letter op, dat se foar in grut part deselde binne dy't by it toaniel de komeedzje fan de trageedzje ûnderskiede. Lyk as it ûnsuvere proaza út it suvere fuortkommen is, sa is de komeedzje al ridlik gau út de trageedzje ûntstien. By de komeedzje kriget de taskôger oanwizings dat er de slimme situaasje net serieus hoecht te nimmen en dat er him net mei de persoanen hoecht te identifisearjen. Fierders wurket de komeedzje troch oerdriuwing en karikatuer minder réalistysk, mar oan de oare kant wurdt it ûngelokkich lot relativearre. De komeedzje nimt ek it muoiteleaze foar kar en it tafal giet boppe lotsbestimming. De komeedzje is faak in oanienskeakeling fan losse stikken, de trageedzje hat in mear sletten ferbining, oarsaaklik en psychologysk nei de ein fierend. Ik freegje my dan ek ôf, oft der in ferbân tusken trageedzje en suvere romanliteratuer oan de iene kant bestiet en tusken ûnsuvere romanliteratuer en komeedzje oan de oare. |
|