| |
| |
| |
P.J. Roscam Abbing
Literator en ethiek
Hulde aan een tijdschrift, waarvan de redactie het wenselijk vindt om het ethische in verband met literatuur grondig aan de orde te stellen. Die belangstelling voor het ethische in het kader van een beroepsuitoefening komt trouwens niet uit de lucht vallen. In vele beroepen wordt steeds meer beseft, dat de wijze waarop men zijn beroep uitoefent ethische - meestal maatschappelijke - consequenties heeft en dat de uitoefenaar van dat beroep dus ethisch in het algemeen en maatschappelijk in het bijzonder geëngageerd behoort te zijn. Vaak gaat men dan werken aan een soort etnische beroepscode, waaraan de beoefenaar zich heeft te houden. Een dergelijke code voor de literator zal ik hier niet opstellen. Wél wil ik trachten om literatoren te helpen bij de bezinning op hun relatie tot het ethische. Daarbij is het onbelangrijk of zij romans of gedichten schrijven, nog onbelangrijker of zij dat in hun vrije tijd doen of beroepsmatig.
Nu draagt aan die bezinning in dit tijdschrift reeds de Heer Abma op beduidende wijze bij. Ik ken zijn gedachten en vind die goed. Als niettemin hij zelf en de verdere redactie menen, dat het toch zinvol kan zijn, dat ook ik nog mijn stem laat horen, wil ik aan hun verzoek voldoen.
| |
1. De vraag
Waar gaat het om? Ethiek kan genoemd worden: de wetenschap van het verantwoordelijk handelen. In het ethische gaat het om de kwaliteit van het verantwoordelijke handelen. De vraag is wanneer de literator verantwoordelijk handelt, wanneer onverantwoordelijk.
Literatuur kan gezien worden als een kruising van twee grootheden, namelijk van kunst en van taalgebruik. Het vertegenwoordigt enerzijds een rubriek uit het grote geheel van de kunst, en staat dus naast de muziek, de beeldende kunsten, etc. Het vertegenwoordigt anderzijds één rubriek uit het taalgebruik, en staat dus naast wetenschappelijke boeken, de krant, etc.
Opvallend is, dat de twee hoogleraren, die zich recentelijk bezig hebben gehouden met ons probleem, dat vraagstuk benaderen elk vanuit één van beide hoeken. J.G. Bomhoff brengt de kunst en dus ook de literatuur op de noemer van het esthetische, en wordt dan gebiologeerd door het vraagstuk van de relatie tussen het esthetische en het ethische. K.H. Heeroma (zelf dichter) benadert de literatuur vanuit de functie van de taal in het tussenmenselijk verkeer, en wordt dan gefascineerd door de vraag naat de verhouding tussen taal en ethiek. Wij komen daar straks nog op terug.
Hoewel het boek en het gedicht meer ethische vragen kan oproepen, letten wij alleen op de ethiek van de schrijver, dus niet op die van de uitgever of van de lezer.
| |
| |
| |
2. Het doel van publicaties
Ieder die iets publiceert, heeft daar een bedoeling mee. Wat hij daarmee voor zichzelf wil bereiken, - misschien financieel inkomen, bekendheid, eer, - is in dit verband niet van belang en laten wij rusten. Hij, die een roman of gedicht gaat lezen, doet dat immers ook met een bepaalde verwachting; hij rekent erop, dat het hem iets zal doen. Het is te wensen, dat de bedoeling van de schrijver en de verwachting van de lezer niet al te veel uit elkaar liggen. Natuurlijk hoeven zij elkaar niet geheel te dekken. Zelfs is het mogelijk, dat de lezer een oogmerk heeft, dat de schrijver beslist niet heeft gehad. In de meest hoogstaande literatuur kunnen realistische passages voorkomen, die werkelijk niet geschreven zijn opdat de lezer ervan zal ‘genotteren’, terwijl het heel wel mogelijk is, dat hier en daar een lezer met het oog daarop dat boek leest. Zelfs is het mogelijk, dat het lezen van een boek bij de lezer effecten oproept, die noch de schrijver noch de lezer op het oog hebben gehad. Bekend is, dat de jonge Goethe een boek schreef, dat op sommige lezers de uitwerking had. dat zij zelfmoord pleegden wat zij zelf noch de schrijver verwacht - laat staan bedoeld - hadden.
Welk effect is dan wel bedoeld door de schrijver? Dat is per genre literatuur verschillend. Wij onderscheiden een zestal doeleinden, die wij nu eerst gaan bespreken, vóórdat wij die ethisch gaan beoordelen. Daarbij laten wij in het midden of het gaat om kunst met een grote of een kleine k. Gemakshalve letten wij op alle lectuur, daar gelaten of het om echte literatuur gaat.
1. Lectuur kan ontspannen. De functie van ontspanningslectuur is om te verstrooiën, af te leiden. Wie moe is, is vaak moe vanwege een te lang en intens mentaal bezig-zijn met allerlei, zodat lectuur, die zijn aandacht afleidt, recreatief werkt. Daartoe moet die lectuur, in de eerste plaats boeiend, liefst spannend zijn. Een goed detective romannetje is dat. Maar grootse literatuur kan althans ook een spannend element in zich hebben. Nu wordt de negatieve ontspanning gewekt door het positieve, dat zich in het boek aandient. Dat positieve kan ook een zelfstandige functie hebben, wat het geval is in wat wij nu de tweede rubriek noemen.
2. Lectuur kan prettig zijn om te lezen. Er bestaat typische amusementslectuur, op vele niveaux. Ook wie niet speciaal ontspanning zoekt, kan zichzelf toch vergasten op het aangename van wat boeit, wat humor bevat, wat mooi is. Het verschaft de lezer kostelijke uren. Ook topliteratuur kan dat effect hebben. Terugblikkend op deze eerste twee genres moet ik nog wijzen op een min of meer onbedoeld en toch belangrijk effect, dat deze lectuur kan hebben. Bij ontspanning behoeven wij nl. niet uitsluitend te denken aan uiterlijke ontspanning, maar ook aan innerlijke ontspanning, die kan optreden dáár, waar ingeklemde gevoelens via lectuur een uitweg vinden. Stel, dat de hoofdfiguur uit een roman allerlei passies heeft en beleeft. Dan zal de lezer, die zich onwillekeurig identificeert met die hoofdfiguur, en die dergelijke passies bij zichzelf herkent, via die hoofdfiguur die eigen passies kunnen uitleven. Voor iedere burger is het gewone dagelijkse leven meestal ingeklemd in plichten en zakelijkheden. Mogelijkheden voor het feitelijk doorleven van grote passies in relaties met anderen, zijn zeldzaam. Allerlei emoties behoeven niet eens duidelijk verdrongen te zijn, komen eenvoudigweg niet aan hun trekken. Maar via de romanfiguur kan men ze wel uitleven, en dat geeft verlichting, ont-spanning. Daarbij kan het inhoudelijk gaan om tere en zuivere aandoeningen, om liefde en innigheid. Daarbij kan het echter ook gaan
| |
| |
om datgene, wat wij niet eens willen of dúrven uitleven, om haat en agressie. Zelfs kunnen allerlei verdrongen emoties in het geding zijn. Dat een literator zelf allerlei min of meer bewuste of onbewuste emoties en passies van zich af-schrijft, zullen wij straks bespreken.
Nu merken wij op, dat romanfiguren, die zich emotioneel immoreel gedragen, bij bepaalde lezers toch herkenningen kunnen oproepen en bevrijdend op hen kunnen inwerken. Persoonlijk meen ik, dat de aantrekkingskracht, die boeken van Hermans en van Wolkers blijkbaar hebben, voor een groot deel hierop berusten. De lectuur van zulke boeken werkt voor het besef van meerderen kathartisch. Gelukkig kan dat kathartisch effect zich ook op hoger niveau voordoen. Zoals bekend had het griekse drama op de toehoorders een kathartisch zuiverend effect, doordat allen, die in hun eigen leven wel ergens leden aan het dramatische en tragische van het leven, dat element levensgroot uitgebeeld vonden in de ten ondergaande held van het drama, zodat zij ontroerd werden om - en leden met - die held en juist zo de ingeklemde gevoelens, die zij soortgelijk ten opzichte van zichzelf hadden, zich nu bewust werden en uitleefden en daarvan bevrijd raakten.
3. Lectuur kan oriënteren, inwijden. Lectuur kan een nog min of meer onbekende werkelijkheid oproepen, waarin de lezer thuis raakt. Er zijn historische romans, milieu-beschrijvingen, streekromans, etc. Telkens wordt een brok leven gepresenteerd, dat de lezer zo nog niet kende. Al lezend gaat de lezer meer werkelijkheid leren kennen, krijgt hij meer algemene ontwikkeling, verbreding van blik. Hij ervaart dat als nuttig, als verrijkend. Soms is zelfs het effect dat hij beter thuis raakt in eigen innerlijke wereld via herkenning. Uiteraard wordt dat als bijzonder verrijkend ervaren. Toch is de hele sfeer van deze oriëntatie nog betrekkelijk zakelijk, informatief. Dat wordt anders bij de volgende rubriek.
4. Lectuur kan communicatie tot stand brengen. Via de roman of het gedicht kan een ander mens - de uitgebeelde figuur of ook wel de dichter zelf - ten voeten uit voor ons komen staan, als het ware binnenste buiten gekeerd. Vaak heeft dat tot gevolg, dat hij ons ontroert. Voor mijn besef is echte literatuur in de meeste gevallen ergens ontroerend. De literatuur maakt, dat wij die mens op een heel bijzondere scherpe manier zien en aanvoelen, die medemens heel nabij komt, er contact van hart tot hart ontstaat. Al lezend zijn wij bewogen; de lectuur is aangrijpend. - Daarbij kunnenwij overigens toch nog wel toeschouwers blijven. Dat wordt weer anders bij de volgende rubriek.
5. Lectuur kan een appèl op ons doen. Via roman of gedicht ontstaat er een ontmoeting tussen een ander en ons zelf. In die ontmoeting ervaren wij een uitnodiging om al of niet te helpen. Het lot van de figuur in kwestie is van dien aard, dat er een ethisch appèl van uitgaat om zo mogelijk hem te helpen. Dat hoeft niet eens een hulp in de verbeelding te gelden, maar kan ook werkelijke hulp includeren. De romanfiguur kan nl. een figuur zijn uit een bestaande bevolkingsgroep. Wie leest over het schrijnend leed van de armoede in Napels in ‘Kinderen van de zon’, over onrecht in racistisch geregeerde landen, over schier hopeloze toestanden in ontwikkelingslanden, etc., kan in houding en gedrag ten goede veranderd worden en op een of andere wijze trachten hulp te bieden. Trouwens, zelfs al blijft het een fictief en individueel geval, dan nog kan de lezer haast gedwongen worden om ethisch kleur te bekennen, de hoofdfiguur in zijn gedrag te bewonderen of te misprijzen. Hij wordt al lezend geconfronteerd met een werkelijkheid, die een
| |
| |
morele vraag bevat, waarop hij antwoord moet geven.
6. Lectuur kan ook wereldbeschouwelijk vragen bij de lezer oproepen. Natuurlijk kunnen ook de vragen rond goed en kwaad wereldbeschouwelijk bepaald zijn. Toch hoeft dat niet zondermeer het geval te zijn. Er zijn tal van andere vragen, waarop alleen wereldbeschouwelijk bepaalde antwoorden te geven zijn. Zij horen bij het leven zelf, omdat een mens nu eenmaal te maken heeft met de vragen van zin en onzin, tijd en eeuwigheid, dood en leven. Via roman of gedicht kunnen die vragen levensgroot op de lezer af komen. Dat kan op zeer indirecte wijze geschieden, doordat er een levensverhaal verteld wordt, dat dergelijke vragen nu eenmaal oproept. Had zijn leven zin? Was datgene wat gebeurde blind-toeval of meer dan dat? - Het kan ook zijn, dat die vragen iets minder indirect zich presenteren, doordat de figuur zelf met die vragen worstelt en de lezer dus met hem meelevend ook bezig is met die vragen. Nog iets minder indirect is het als de figuur zelf bepaalde antwoorden heeft gevonden en daaruit gaat leven. Hij is atheïst of gelovig, christen of hindoeïst, etc. Bij goede lectuur zal dat in de regel niet een of andere toevallige wereldbeschouwing zijn, die de betrokkene nu eenmaal aanhangt, maar iets, dat functioneert in zijn leven en dat de nauwe relatie tussen de wereldbeschouwelijke visie op dat leven en dat leven zelf laat zien. Des te noodzakelijker is het voor de lezer om zelf zich af te vragen hoe hij het leven ziet en vanuit welke visie hij in feite leeft. - Toch blijft bij dit alles een zekere indirectheid bestaan, omdat de antwoorden, die in het geding zijn, door een uitgedachte figuur worden gegeven. Dat wordt anders in de laatste rubriek, die wij nu noemen.
7. Lectuur kan verkondigen. De auteur van een roman - en gemakkelijker nog de publicator van brieven en het gemakkelijkst van al: de dichter - kan rechtstreeks getuigen van zijn visie op het leven, van zijn wereldbeschouwing, van zijn geloof (ongeloof is ook een geloof). Ook dat kan op elk niveau gebeuren. Er bestaat propagandalectuur, er bestaat echter ook topliteratuur, die een getuigend karakter heeft.
Kort samenvattend kunnen wij met vreemde woorden (of is het nederlands al vreemd genoeg?) zeggen, dat de literator kan beogen: recreatie, dulcitudo, oriëntatie, communicatie, confrontatie, evaluatie, of declaratie.
Wat is nu de relatie tussen deze genres literatuur én ethiek?
Als ik het goed zie zijn de eerste drie genres het minst specifiek voor echte literatuur. Ethisch gezien zijn ze allerminst minderwaardig, want de daarop afgestemde lectuur kan een nuttige functie hebben en alleen daarin reeds ethisch gerechtvaardigd zijn. De ethiek fungeert er hoofdzakelijk negatief, doordat het grenzen aangeeft. Wat de sensatie pers produceert is afschuwelijk. Lectuur, die pornografisch wordt, veroordeelt zichzelf. Als valse oriëntatie wordt gegeven, een vertekend beeld, - wat iets anders is dan het chargeren, stileren, etc., wat juist in de kunst normaal is, is ook te laken. Maar binnen bepaalde ethische grenzen mag deze lectuur zich volledig uitleven.
Literatuur kan ook wel terzijde één of meer van genoemde drie beginfuncties voor de lezer hebben, maar dat is toch altijd min of meer een bij-effect. Echte literatuur vindt haar kracht in een of meer van de vier andere effecten. Heeroma noemt literatuur ‘existentieel communicatief’; en Bomhoff zegt, dat literatuur haar ‘ernst en zwaarte vindt in het ethische’.
| |
| |
Inderdaad is het ethisch heilzaam als een lezer echte communicatie krijgt met een ander - zij het uitgedacht - mens, als hij geconfronteerd wordt met ethische vragen, als de evaluatie van de persoon en zijn situatie hem dwingt over wereldbeschouwelijke vragen na te denken, en als de verkondiging hem ertoe brengt zelf positie te kiezen.
Voorlopig volstaan wij met de constatering, dat literatuur in dit opzicht altijd een ethisch bepaalde strekking heeft. Of die strekking inhoudelijk goed of slecht is, laten wij nu nog onbesproken. Het effect, het beoogde doel is ethisch niet irrelevant. Toch is niet iedereen het daarmee bij voorbaat eens. Dat zo nadrukkelijk kijken naar het doel zou strijdig kunnen zijn met de literatuur als zodanig. Wij bezien die vraag apart.
| |
3. Literatuur, inhoud en doel
Wij hebben tot nu toe literatuur en het ethische als twee grootheden van elkaar onderscheiden en ze daarna met elkaar in verband gebracht, met als conclusie, dat literatuur ethisch verantwoord - maar ook onverantwoord kan zijn. Nu zijn er theoretici, die menen, dat op deze manier aan de specifieke aard van literatuur geen recht wordt gedaan. Zij stellen óf dat literatuur als zodanig niet ethisch te meten is, óf dat literatuur uit zichzelf reeds ethisch verantwoord is.
De eerste mogelijkheid vinden wij bij hen, die het bekende ‘l'art pour l'art’ voorstaan. Zij benaderen de literatuur vanuit het wezen van de kunst en zij gaan ervan uit, dat de kunst het esthetische tot kwaliteit heeft, een autonoom esthetisch product is, dat als zodanig niets met het ethische te maken heeft. Een schilderij van Rembrandt is niet goed of slecht, maar mooi of lelijk. Dat zelfde zou dan ook van echte literatuur gelden. Een verhaal of gedicht is kunst of geen kunst, esthetisch juist of onjuist, niet: goed of slecht. Hoogstens kan het zedelijke of onzedelijke een willekeurig nevenaspect in het geding zijn: ‘zoals een bonbon, die uiteraard lekker moet zijn, toevallig ook voedzaam kan zijn’ (Bomhoff). - Uit wat wij tot nu toe hebben besproken, is, dunkt me, wel duidelijk geworden dat deze stelling naar ons inzicht volkomen onhoudbaar is. Over muziek en beeldende kunsten oordeel ik hier niet, maar wat literatuur betreft hebben wij onder 2., bij de bespreking van de verschillende genres, gevonden, dat in tal van genres de inhoud hoofdzaak is, en juist die inhoud ten diepste verantwoord of onverantwoord is, menselijk of onmenselijk is, waarheid of leugen verspreidt. Daarom zijn wij het met Bomhoff wel eens, als hij zegt, dat literatuur zijn ernst en zwaarte ontleent aan het ethische
Een spiegelbeeld van deze redenering vinden wij bij hen, die menen, dat literatuur een ‘spreken met macht’ is, een noemen van de dingen bij de juiste namen is, dat als zodanig juist het goede spreken vertegenwoordigt en dus uit zichzelf ethisch verantwoord is. Wij vinden deze mening bij Heeroma, die stelt, dat mensen met elkaar verbonden zijn in een taalverbond, dat het goede gebruik van de taal dat verbond versterkt en mensen bij elkaar brengt, dat literatuur bij uitstek existentieel en communicatief is. Echte literatuur voegt leven toe aan ons taalbestaan en is daarom uit zich zelf goed en niet slecht.
| |
| |
Wel erkent hij, dat er ook zoiets is als de onzedelijke lectuur, maar dat is dan toch eigenlijk nauwelijks echte literatuur, terwijl dat onzedelijke toch eigenlijk een min of meer bijkomstige kwaliteit ervan is. In dezelfde lijn ligt de opmerking van Sartre, dat een goede roman tot lof van het anti-semitisme onmogelijk is. - Persoonlijk meen ik, dat deze visie wel groots is, maar toch onjuist genoemd moet worden. Een taalkunstenaar kan zijn taal stellen in dienst van een verwerpelijke zaak. Ik beschouw bijv. Nietsche als een groot taalkunstenaar, een literator, maar ik meen, dat hij met grootse taal afschuwelijke dingen heeft gepropageerd. Het literaire is tenslotte toch meer vorm dan inhoud, meer middel dan doel in zichzelf. Daarom blijft het de grote vraag wat de literator inhoudelijk zegt en bij de lezer bedoelt te bereiken.
| |
4. Moraliserend?
Het wordt nu wel tijd om te trachten een aantal misverstanden tegen te gaan. Iemand zou nl. kunnen denken, dat ik pleit voor moraliserende literatuur. Dat is niet het geval, teminste als men onder moraliserend verstaat ‘het er dik bovenop leggen’, het werken met vaste ethische recepten, het idealiseren waarbij men de realiteit uit het oog verliest, etc. Maar op welke wijze kan het ethische dan wél een pointe van literatuur zijn?
Wat mij betreft is reeds literatuur, die communicatie schept tussen mensen, ethisch uiterst belangrijk. Als via verhaal of gedicht een medemens in zijn situatie mij nabij komt en daarin ontroerend wordt in al zijn menselijkheid, is er m.i. iets goeds gebeurd. Toch hoeft het daarbij niet te blijven. Wij hebben reeds afgetast de spanningsboog tussen communicatie enerzijds én declaratie anderzijds. Meestal zal die expliciete declaratie miniem zijn of achterwege blijven. Op de volgende zeven punten valt te letten:
1. | Het ethische zal niet simplistisch gepresenteerd mogen worden. Juist literatuur is zeer realistisch, en laat daarom het gecompliceerde van het menselijk leven goed uitkomen. Juist ethische complicaties zijn het meest dramatisch. |
2. | Het ethische zal niet als algemene recepten naar voren komen, maar als unieke situationele beslissing. Algemene ethische recepten zijn er natuurlijk wel, en ze zijn ook wel erg belangrijk, maar ze zijn niet interessant, juist omdat ze zo algemeen zijn. Dat je niet zo maar een medemens mag doden, weet iedereen. In de literatuur komt de mens in zijn uniciteit naar voren, situationeel bepaald, historisch onherhaalbaar. En juist dan wordt het ethische boeiend en verhelderend. |
3. | Vaak zal literatuur niet een duidelijk antwoord geven, maar de vraag scherp stellen. Menig literator zal willen volstaan met het dringend voorleggen van de vraag aan de lezer, mede om de mondigheid van de lezer te respecteren, mede ook omdat juist zo de vraag suggestief en klemmend op de lezer af komt. |
4. | Als de auteur toch zelf een antwoord geeft, zal dat vaak een poly-interpretabel antwoord zijn, zo, dat de lezer toch gedwongen wordt er zelf creatief mee bezig te zijn. Vaak ook zal het antwoord meer impliciet dan expliciet gegeven worden, opdat de lezer zelf het er uit hale en het hem niet te goedkoop worde voorgeschoteld. |
5. | Als een antwoord wordt gegeven, zal dat in de regel niet uitgewerkt zijn tot in
|
| |
| |
| finesses, laat staan tot een soort politiek programma. Het gaat om elementaire inzichten en houdingen. Hoewel literatuur wel enigszins tendenz-literatuur mag zijn, is er toch een groot verschil met propagandageschriften. |
6. | Als de auteur wél duidelijk is in zijn keuze, zal dat in de regel niet koel maar bewogen zijn, gepassioneerd, dramatisch. Dat gold bijv. van verzetspoëzie in de laatste oorlog: ‘ik sla de trom en dreun de dromers wakker...’ (Greshof). Deze poëzie liet aan duidelijkheid gelukkig niets te wensen over, maar vond zijn literaire kracht in bewogenheid en meeslependheid. |
7. | Meer dan eens zal het ethische niet zozeer positief als wel negatief aan de orde zijn, doordat het schijnbaar ethische wordt ontmaskerd. Veel literatuur lijkt negatief, omdat het taboes breekt, sjablonen bestrijdt, stereotypen tegengaat, etc., - vanuit een impliciete positieve achtergrond. |
Op al deze manieren wordt het ethische niet teruggedrongen of verminderd, maar literair werkzaam gemaakt.
| |
5. Het algemeen ethische
Tot nu toe spraken wij formeel over het ethische. Over wat ethisch inhoudelijk is, kan men echter verschillend denken. De één acht onverantwoordelijk, wat de ander wel verantwoord vindt. Valt daar niet over te praten? Moeten wij dat geheel aan ieders eigen geweten overlaten?
Dat kan niet over de hele linie het geval zijn.
Er is zoiets als het ethisch evidente. Dat zijn ethische inzichten, die, althans binnen onze cultuurkring, algemeen menselijk genoemd mogen worden en door ieder niet duidelijk verblind of bezeten mens op rustige momenten van bezinning aanvaard worden. Bepaald gedrag is crimineel, althans asociaal, gemeen, misselijk, grof, niet bepaald fijngevoelig. Ieder weet wel zo'n beetje wat pornografie is of vuilschrijverij. Men mag al schrijvend ook niet feitelijke - al of niet nog levende - mensen zwart maken, - wat overigens iets anders is dan welbewust en verantwoord aanklagen. Men mag ook niet de vuile was van privépersonen buiten hangen. In het algemeen is het respecteren van de privacy van medemensen een onverbiddelijke noodzaak. Abma gaat terecht zo ver, dat hij er een probleem van maakt of men zelfs het schrijnend leed van een medemens mag gebruiken voor een gedicht, waar men zelf eer mee inlegt, ook al blijft de inspiratiebron anoniem. Zo is eigenlijk ook iedereen het er over eens, dat een schrijver niet terwille van een groot lezerspubliek en een verhoogde royalty het niveau van zijn literatuur mag verlagen, althans niet zich op de smaak van het publiek mag oriënteren als dat in zijn ogen een verkeerde smaak zou zijn, laat staan zijn inzichten zou mogen verloochenen terwille van wat het publiek wenst te lezen. Als een schrijver dat wel doet, kan dat in zijn specifieke situatie wel eens begrijpelijk en soms ook wel vergevelijk zijn, maar op zichzelf is het niet goed.
Over al die dingen zijn wij het in principe eigenlijk wel eens. Toch is er ook allerlei, waarover serieuze mensen van mening verschillen. Daarover nu.
| |
| |
| |
6. Het kwestieus ethische en wereldbeschouwelijke
De één vindt vrije liefde normaal, de ander niet. De één denkt liberaal, de ander socialistisch. De één is godsdienstig gelovig, de ander niet. Dergelijke overtuigingen zullen bij de literator doorwerken in zijn verhalen of gedichten. Vooral de dichter is gewoon zichzelf nogal te exponeren in zijn gedichten, niet alleen wat zijn gevoelens maar ook wat zijn visies op het leven betreft. Het komt mij voor, dat in een democratie - die wij van harte voorstaan - iedereen, ook iedere literator, zijn specifieke ethische of wereldbeschouwelijke overtuigingen vrij mag uitdragen. Daarbij is wel verondersteld dat het gaat om serieuze en eerlijke overtuigingen en hij zelf beseft, dat hij een grote verantwoordelijkheid op zich neemt bij het uitdragen van dié overtuigingen.
Merkwaardig is overigens, dat de grens tussen wat wij hebben genoemd het algemeen ethische én het kwestieus ethische voortdurend verschuift. Enerzijds wordt het discutabele teruggedrongen: er zijn tijden geweest, waarin de slavernij ter discussie stond, terwijl nu iedereen zichzelf veroordeelt als hij er een goed woord over durft te schrijven. Dat zelfde geldt m.i. van wie het in geschriften durft op te nemen voor racisme, anti-semitisme, etc. Anderzijds wordt het discutabele juist uitgebreid: vroeger was toepassing van abortus provocatus of euthanasie bij de mens bij voorbaat verfoeilijk, terwijl nu dergelijke praktijken althans ter discussie blijken te staan veel contra's en pro's oproepen.
Om misverstand te voorkomen: de auteur mag natuurlijk wel figuren ten tonele voeren, die slecht handelen en slechte dingen voorstaan. Hij beschrijft nu eenmaal het leven, zoals het rijlt en zeilt. Toch luistert het daarbij nauw hoe hij dat doet. Het is vrijwel onvermijdelijk, dat uit de wijze waarop hij dat doet, blijkt hoe hij er zelf tegenover staat. Hij kan niet zondermeer neutrale toeschouwer blijven, evenmin als de lezer. En zelfs al zou dat kunnen, dan zou ik het niet ideaal vinden. Literatuur wint aan diepte en kracht als de auteur geëngageerd is. De gewoonte - misschien wel vooral bij ‘kunst met een kleine k’ - om wereldbeschouwelijke vragen maar achterwege te laten, omdat die niet zo erg belangrijk zouden zijn, of omdat het publiek daar nu eenmaal verschillend over denkt, is hoogst bedenkelijk en maakt literatuur oppervlakkig (zoals bijv. verreweg de meeste films, ook overigens goede waardevolle films, wat dit betreft oppervlakkig zijn en eigenlijk irreëel). Men behoeft geen christen te zijn - zoals ik - om toch te erkennen, dat de vraag naar de zin van het leven en de vraag naar God van centraal en fundamenteel belang is.
| |
7. Het scheppingsproces
Tot nu toe hebben wij verondersteld, dat het maken van een literair product een zuiver ambachtelijk werk is. Zoals een meubelmaker weet wat hij wil maken en de kunst verstaat om het te maken, zo maakt de schrijver een verhaal of gedicht in het genre, dat hij heeft gekozen. Toch is dat veel te eenvoudig gezien. Wat er in de persoon van de meubelmaker omgaat tijdens zijn werk, staat vrijwel los van zijn werk; het scheppen van kunst, met name van literatuur, heeft echter alles te maken met wat er in de literator omgaat. Allerlei ervaringen die hij opdeed, aller- | |
| |
lei problemen die hij zelf doorworstelde, allerlei leed dat hij zelf verwerkte, zal vaak meespelen in zijn verhalen en vooral in zijn gedichten.
Er is zelfs een tendens bij moderne literatoren om hun kracht te zoeken in zelfexpressie. In korte verhalen, vooral in brieven en zeker in gedichten exponeert en etaleert de literator zichzelf. Dat heeft dan het ijk van eerlijkheid, echtheid, persoonlijke doorleefdheid, en dat zou het meest waardevolle in de literatuur zijn. Zelf ben ik het daar allerminst mee eens. Ik beschouw het als een vrijwel doodlopende weg. En ik verklaar het uit het feit, dat de zulken feitelijk niets meer te zeggen hebben, omdat zij sceptisch staan ten opzichte van waarden en waarheden, van overtuigingen en wereldbeschouwelijke noties. Toch blijkt, dat dergelijke exclamaties wel gelezen worden. Voor zover ik zie vindt dat zijn oorzaak in het feit, dat lezers ingeklemde of zelfs verdrongen gevoelens van zichzelf herkennen in de zelfexpressies van de literator. Onder 1. wezen wij daar reeds op. Maar is dit heus een voldoende ethisch excuus voor het etaleren van troebele en inhumane emoties? Kras gezegd: een schrijver deed vaak beter zelf naar een psychiater te gaan, dan allerlei spanningen van zich af-te-schrijven en dat alles achteraf goed te praten door te zeggen, dat dat therapeutisch op lezers kan werken of dat het een ‘document humain’ is.
Dit wil niet zeggen, dat een bepaalde min of meer neurotische instelling van de schrijver niet juist een voedingsbodem kan zijn voor grote creaties. Wie glad en gaaf leeft, heeft kans aan het leven zelf voorbij te leven. Wie het erg moeilijk heeft met zichzelf en met het leven, heeft vaak meer dan een ander kans om allerlei oermenselijke levensproblemen als aan den lijve te verwerken, zo dat, wat hij te zeggen heeft, dan inderdaad doorleefd is. De veronderstelling is dan echter, dat men zelf tenslotte tot een zekere helderheid gekomen is, die men aan anderen kan voorleggen. Men etaleert dan niet eigen troebelheid, maar eigen weg naar verheldering. Dán kan dat ethisch uiterst waardevol zijn.
Omdat ik zelf geen literator ben, ook overigens geen kunstenaar, leg ik het voorgaande met een zekere bescheidenheid aan u voor. U veronderstelde, dat iemand die literatuur wel hogelijk waardeert, en bovendien wetenschappelijk geschoold is in het nadenken over ethische en wereldbeschouwelijke vraagstukken, misschien iets zinnigs hierover zou kunnen zeggen. Naar ik hoop heb ik dat gedaan.
|
|