en ‘sosjalisme’ maken. Dan mocht hij zichzelf niet zo vaak op flagrante wijze tegenspreken. En dat doet hij.
Ga maar na. Deze man is vóór demokratisering en openheid, voor ‘folsleine iepenheit’ zelfs. Toch is hij ook van mening dat je de boel moet spelen, ‘gewoanwei spylje’, en dat ‘de forhâldingen hjir sa lyts (binne), dat persoanlike relaesjes in rol spylje kinne’. - Ooit een treffender omschrijving van vriendjespolitiek gehoord' door echt demokratisch denkende mensen verafschuwd verschijnsel? Nog een tegenstrijdigheid. VdM, die in de bres zegt te staan voor de ‘kristlike frijheden’, vindt dat de vormen die figuren als Piter Wybenga en Hindrik Algra aanleggen ‘foar alle minsken (jilde)’, of je ze nu ‘sedewet’ of ‘de tsien wurden’ noemt. Toch mag je deze normen niet ‘kristlik’ noemen. Nee, het is ‘gjin kristlike noarm, hwant der is mar ien noarm’. Rara... En dan nog deze. VdM geeft als zijn mening ten beste dat ‘de forbining fan maetskippij en literatuer faek fier te sykjen (is)’. Akkoord. Maar hoe is zo'n uitspraak te rijmen met de bewering dat het fries nog toekomst heeft zolang ‘der mar literatuer en gedichten bliuwe’. - Daar kunnen de latinisten over meepraten.
Dergelijke ondoordachte uitspraken van een gedeputeerde voor kultuur, die zich ook nog ontpopt als een typische maar-man (vóór ‘folsleine iepenheit’, maar ‘it keart de saek wol op’ en men moet ‘net oerdriuwe’, enz. enz.), zouden nog te pruimen zijn als er iets tegenover stond. Een visie op de kultuur, wat originele ideeën over de kulturele ontwikkeling in Friesland bijv. Dat is nu geenszins het geval. VdM mag dan een hartgrondige afkeer hebben van ‘âlde strukturen’, een blauwdruk voor de toekomst geeft hij niet. Geen wonder, want hoe kan men ook verwachten dat een man, die niet gewend is een welomlijnd en doorzichtig beleid te voeren, maar er een hobby van schijnt te maken uit het ene potje dit en uit het andere dat te subsidiëren, plotseling een indrukwekkend perspektief tekent?
Is er, gezien de verzuchting dat hij niet ‘de greate linen oanjaen kin’, enige hoop dat VdM in deze zijn eigen zwakke punten kent? Ware dat het geval, dan zou je verwachten dat hij anderen, die wel pogingen doen een beleid uit te stippelen, wat meer stimuleert. Maar helaas doen zijn uitspraken over de Fryske Kultuerried wat dit betreft het ergste vrezen. Die bieden namelijk geen enkel houvast. Want wat moet je met de obligate opmerking dat ‘de Kultuerried net wurket sa't se wurkje moast?’ (Hoe moet ze dan wel werken, vraag je je af. Van de gedeputeerde horen we het niet.) En wat moet je met een man die het zo weet te draaien dat bij de onkundige lezer de indruk gewekt wordt dat de Kultuerried maar wat aansuddert en wars is van struktuurwijzigingen. (‘Ik tocht dat in reorganisaesje en in demokratisaerring fan'e Kultuerried wol winsklik wêze soene.’) En dan te bedenken dat deze raad middels een grondige statutenwijziging al tot een andere opbouw tracht te komen. (Dat las ik tenminste in de Leeuwarder van 13 mei j.l.)
Een kleinigheid? Misschien. Maar het past precies in het triestmakende portret dat VdM van zichzelf schetst. Ik althans verwachtte meer van een man die ‘wol radikael wêze kinne (soe)’, van een man die vindt dat ‘alles hwat status is’ ‘forkeard’ is, die anderen verwijt dat ze ‘net witte hwert se oer prate’ en die net zo kritisch tegenover ‘alle dingen’ staat, van een man bovendien die o.m. belast is niet de niet weinig wichtige portefeuilles van onderwijs en de ontwikkeling daarvan in Friesland, of tenminste een aanzet daartoe, en als hij tot zo iets groots niet in staat is, in ieder geval wat verstandiger praat. Nu dringt de konklusie zich op dat gedeputeerde Van der Mark het levende bewijs is van zijn eigen stelling dat je nooit weet ‘hoe slim de moade wurkje kin’. En dat is jammer. Voor Van der Mark, maar vooral - voor de kultuur in Friesland.
D.E. Mus