| |
Het Huwelyk uit den dooden.
Wat heeft de liefde kragt by jonge lieden,
Waarvan ons Cats veel zoete stories schryft,
Wat door de liefde wonder kan geschieden,
Wanner de zaak niet meer verkoolen blyft.
Curyn, fraai van persoon,
Mint Roode een dogter schoon.
en ryke minnaar was Sylaas geheeten,
Verzogt den Vader 't jawoord alle daag,
Om met Roode te trouwen, wilt het weeten,
Dat huwelyk toestond den Vader graag,
Hier ziet men Sylaas met Roode trouwen,
Om dat hy was zeer ryk van geld en goed.
Bedroefde Bruid, hoe werd gy blyde Vrouwe?
Denk hoe 't haar eerste minnaar treuren doet,
| |
| |
Dus wenscht hy 't jonge paar
Roode dees jonge vrouw deed niet als treuren,
Om dat zy was getrouwt tegen haar zin,
En kort daar na zag men gebeuren
Dat zy lag ziek te bed door eerste min.
Zy valt in flaauwte groot,
Des anderendags bragt men Roode ter aarde,
Gelyk men in die landen is gewend,
Curyn die werd verzogt met groote waarde,
Om meê te volgen agter 't lyk present.
van Sylaas, pas getrouwt,
Hoe zyn liefs dood hem rouwt.
Als Roode nu ter aarde was gedraagen,
Doen zyn de vrienden na haar huis gegaan.
Curyn kwam stil den Koster vraagen,
En sprak, myn vriend gy zult wel zyn voldaan.
Dat ik haar nog eens zien,
Als Curyn Roode nam in bey zyn armen,
En met bedroefde oogen op haar zag,
Schiet hem de schrik door lighaam, ziel en darmen,
Voelt op haar boezem nog een aderslag.
| |
| |
Roode werd daar in een korte tyd geneezen,
Curyn zyn Moeder heeft haar weer hersteld,
Wat God gebied dat mag niet anders weezen,
Geen dood heeft magt tegen zyn groot gewelt.
Krygt zyn verdiende loon.
Curyn die laat een maaltyd daar bereiden,
Verzogt Sylaas om daar ook by te zyn,
Roode bleef in een kamer van ter zyde,
Terwyl men vrolyk was met spys en wyn.
Vraagt aan Roode haar man
Er was een heer die had zyn knegt verstoten,
't Schynt hy in hem geen meer behaagen vond,
Er kwam een ander die dat heeft verdrooten,
Nam hem meedogend in zyn huis terstond.
Daarop antwoord Sylaas met deze reden,
Die hem verloste van een doodsgevaar,
Dat is een zaak die men ligt kan ont leden,
Die was meedogend, is de eigenaar.
En maakt daarom geen rouw.
Hy haalt haar uit een kamer van ter zyde,
En bragt haar aan de tafel by haar man,
Denk hoe hy was verschrikt en bitter schryde,
Als zy malkanderen daar zagen an.
| |
| |
Valt ziek van schrik te bed,
Een blyde maar voor Curyn en zyn Roode,
Zy waren lang verloofd door eerste min,
Schoon dat haar Vader had de trouw verboden,
Het huwelyk geschied na wensch en zin.
Nooit zag men blyder paar
Oorlof gy jonge Jeugd en wilt niet treuren,
Schoon dat het huwelyk u werd ontzeid,
Denk al wat God gevoegd heeft zal gebeuren.
Gy krygt het deel dat u is opgeleid.
Nog raakten in den trouw.
|
|