De ton vol vrolykheid
(1803)–Anoniem Ton vol vrolykheid, De– Auteursrechtvrij
[pagina 59]
| |
Hoe dat een kwant, Fris en galant,
Na zeven meisjes vryde; Maar och verdriet,
Zy wisten niet Dat hy haar zo verleide.
De eerste was een melkmeid,
Haar naam was Lizebe je,
Een een Visteef, zo men zeid,
De derde Antenetje, 't Is Kaat en Tryn,
Griet, Sjakelyn, Dat zyn ze alle zeven,
Hoe het voortaan, Al is gegaan,
Zal ik te kennen geeven.
Het was op een zeker gety,
Zy waren by elkander,
En spraken van de vryery
Den eenen tegen den ander.
Onder 't verhaal, Van altemaal,
Kwam daar de Jonkman treeden,
Als Kaat hem zag, Sprak met een lag
Daar is myn minnaar mede.
Daar op sprak Sjakelyntje voort,
En dat zal nooit geschieden,
En Tryntje zei geheel verstoord,
Ik zal 't u wel verbieden.
En Lifebet, Sprak heel adret,
Hy heeft my beloofd te trouwen,
En Antenet, Sprak heel ontzet.
Daar zal ik wagt voor houwen.
De Vismeid met haar kwaade bek
Gaat de Jonkman aan 't schelden.
Sprak, Fielt houd gy ons voor de gek,
Wy zallen 't u verbelden.
Daar op zei Griet, O wat verdriet!
Die schelm heeft my bedrogen.
Ik ben zo kwaad, En weet geen raad,
Ik haal 't licht uit zyn oogen.
Zy greepen hem voort by de kop,
Smeeten hem onder de voeten,
| |
[pagina 60]
| |
Hy kreeg van haar wel wakker klop,
Zyn vryen moest hy boeten.
De broek van 't gat, Wat klugt is dat?
De hoed laat hy ten pande.
Toen nam hy daar, De vlugt voorwaar,
Toen was hy uit haar handen.
Terwyl zy waren in den stryd
Wie nu de broek zal houwen,
Hebben zy tot elkaer gezeid,
Die kan de Jonkman trouwen.
Ieder voor 't lest, Die doen haar best,
Sy vogten als heldinne, 't Was de kwant
Fris en galant, En om zyn broek te winnen.
Lysje nam de beesemstok,
Die viel het eerste onder,
Maar Tryn al met haar roode rok
Die vogt, het was een wonder.
De schop en tang, Ging ook in zwang.
Al wat men konde vinden, Was op die keer
Al goed geweer, Sy vogten als de blinden.
Dees meid die nam haar juk terstond,
En zy sloeg boven maaten,
En Lys sloeg met de mull in 't rond,
Wou de broek niet verlaaten; de kwaade Griet
Niemand ontziet, Die heeft een mes genomen.
Sy dreigde voort, Al met een moond,
Dat deed de andere schroomen.
Maar Griet, kloekmoedig ende stout,
Die heeft de broek gehouwen,
Ik vrees zy Jan ce rug nog kroud,
Als zy te zaamen trouwen,
'k Seg Tryn of Griet, Sy deugen niet,
Wagt u voor zulke plagen.
Ik ken dat zaad, Maar 't is te laat,
Men leert nog alle dagen.
|
|