De ton vol vrolykheid(1803)–Anoniem Ton vol vrolykheid, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 56] [p. 56] Een Aangenaame Vryagie, tusschen een Graaf en een Melk-Meisje. Stem: Heele Wintersche Nagten. G Ach schoonste van de maagden. Die my voor lang behaagden, Al zy gy een Boerin So staat gy in myn zin. Gy myn Lief allen Syt het dien ik meen. Laat ons zamen paaren. 'k Bid u, zeg geen neen. B. Myn Heer, van de Boerinnen En maakt men geen Gravinnen, Dat weet myn Heer zo wel Als ik 't hem zeggen zel. Dies bid ik u myn Heer, Neemt elders uw keer. Gy weet wel aan Boerinnen Doet men nooit die eer. G. Myn Schoone uitgeleezen, Al zoudt gy de eerste weezen, So zult gy zyn myn Vrouw. Ontfang daar op myn trouw. Gy zyt 't die ik min, Schoone Veldgodin, Want gy alleen staat In uwen Graaf zyn zin. B. Ik ben gewoon met koeijen Te melken my te moeijen, Ik ken geen hoofse pragt, Dus bid ik dat gy gaat, En mind uws gelyk, Jeugdig, schoon en ryk, En laat my by myn koeijen Her aan deze dyk. [pagina 57] [p. 57] G. Uw overschoone leden, Uw praat en zeden Die hebeen myn bekoord, Daarom geeft my uw woord. En staat gy my af So daal ik in 't graf. Myn schoone uitgeleezen Weest dog niet zo straf. B. Dit zyn maar minnestuipen, Om maagden te bekruipen, En als gy had myn eer Dan was uw uw min niet meer, En was ik bevrugt, Sat ik in 't gezugt, En dan zoud gy myn klagen Houden maar voor klugt. G. Myn lief, ik wil u zweeren, Ik zoek u niet t'onteeren, Ik min u voor myn Bruid, Myn zugten wyzen 't uit, Dat ik u op uouw Verzoek al tot myn Vrouw, En weest verzekerd dat ik Geile lusten schouw. B. Zou ik dan met u leven Als een Graavin verheven, Sal ik by uw Vader gaan Sien of hy 't toe wil staan, Hooren wat hy zegt, Of in den egt, So als God in Eden Die heeft opgeregt. G. Ik zweer wel by de Goden, Dat ik zal zyn de boden Die zelfs den ouden man Hier van zal spreeken an. [pagina 58] [p. 58] En vraagen of hy Toe wil staan aan my, Dat ik als Bruid Met my naar 't hof roely. B. Hoog edele Graaf en Heeren, Hoe komt gy my verëeren, Ik steek dees diamant Dan aan myn regterhand. 'k Ben uw onderdaan, En zal met u gaan, En myn Heer de Graaf Altyd ten dienste staan. G. Komt nu tot myn, myn schoone, Ontfangt de huwlykskroone, Ons vryen dat is uit, Gy zyt des Graaven bruid. Schenkt uw koeijen al, Huizing en stal Aan de Boeren Die nier woonen in dit dal. B. Komt Boeren en Boerinnen, Zingt nu een lied van minnen Ter eer van myn Graaf. Hoe heerlyk en hoe braaf Heeft hy my verëerd, Nu hy zig verneêrd Dat hy een Boerin Tot Echtgenoot begeerd. Vorige Volgende