De ton vol vrolykheid(1803)–Anoniem Ton vol vrolykheid, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Minnende Zamenspraak tusschen een Duitsche Graaf en een Herderin. Stem: De Winter is voorby gestreeken. Een Duitsche Graaf, vermoeid van 't jaagen. Kwam langs een beek of groene hey. Met brak en windhond na behaagen, En meenig pagie of lakey. Hy vond een schoon Herderinne In 't groene veld, Vlegten een kroontje met lieflyk zingen, Hy stond ontsteld. [pagina 42] [p. 42] Hy wierd door min op haar ontsteeken, Om haar schoonheid en zoet geluid, Gedwongen om haar aan te spreeken, En borst in deeze reden uit: Mogt ik uw toodermond genaaken, Prines van 't land, Ik zou van u een Graavinne maaken, Door trouwsverband. Myn Heer wilt al uw reden staaken, Want ik hou van geen hoofsche zwier, Ik blyf by myn bokken en schaapen, Gaat naar het hof, neemt uw plaizier, Daar zult gy uws gelyk wel krygen, In 't zy en kant. En laat my by myn schaapjes blyven, Hier op het land. Ach Engelin, kiest voor uw schaapen Een schoon gespan, voor uw bereid, Een schoone koets versierd met paarden, En dan gediend van veel lakeys. Gy zult dan een Fontanzie draagen, Met goud geboord, In plaats van staf en tas te draagen, Ach my verhoord. Myn tas en staf is vaders erve, Ik ben by herders opgevoed. Ik bid u wilt my dog niet vergen, En pogt niet op uw groote goed. Het bloemgewas kan my vermaaken, Heel zoet van geur, Het geen den Schepper heeft geschapen Tot ons saveur. Ach Engelin, uw zoete reden Hebben doorwond myn ingewand, Gy zult voor 't bloemgewas genieten Menigen schoone diamant, Een paerelsnoer die zult gy voeren Van 't fynst gewas, [pagina 43] [p. 43] Myn vaders wapen aan uw snoere, Dat u wel past. Myn Heer de Graaf al uw beloften Die bennen vol bedriegery, Als ik myn eer aan u verkogte Dan bleef ik treurig op de hey. Geen kruid of bloem zou my vermaaken, Waar zou ik gaan, Geen schaapjes zou ik hooren blaaten, Maar treurig staan. Dan wensch ik dat Jupyn der Goden My met zyn blixdem hier verbrand. Of dat een van de strafste Goden My hier vermoordde in het zand. Een koets met paarden zult gy voeren, Graavin van 't land, En om uw lyf een goud sintuure Met diamant. Myn Heer al uw zoete reden Die bennen van veel eer en lof, Ik verlaat de hey en schaapjes mede, En ik trek met u naar 't hof. In plaats van 't bloemgewas der aarde Zo zal myn hoofd Veel fyne diamanten draagen, Voor meenig roos. Ach Engelin, nu heb ik myn verlangen. Ach pronkbeeld, schoonste van het land. Myn vader zal u wel ontfangen Ontfang van my dees diamant. Gy zult aan 't hof van menig damen Worden onthaalt, In vaders bogaart u veraangenaamen Daar 't oog verdwaalt. Vorige Volgende