De ton vol vrolykheid(1803)–Anoniem Ton vol vrolykheid, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende De dwalende Herder. Stem: Ryst op myn vrindinne. Nu moet ik gaan dwalen, Langs bergen en dalen: Om te agterhalen? Myn schoon herderin, Zy dryft haar schaapjes zo te velde in, Waar zal ikze vinden, Myn welbeminden, Myn schoon Herderin. Ik wil my verkloeken: Ik zalze gaan zoeken, In alle de hoeken, Of ikze vinden kan, Zy is 'er die geen, daar myn Jonkhertna trapt, [pagina 12] [p. 12] Moet ik haar dan derven? Ik wou liever sterven; Voor zo fiere Maagd. Zeer blydelyk van zinnen, Was dees Herderinne: Zoo te velde inne? Al met schaapjes zoet, Zy zong daar een Liedje Zy was wel gemoed, Ik kwam haar tegen: Ik heb 'er ter degen, Vriendelyk gegroed. Aan een klaar waterstroomen, Ben ik by haar gekomen, Onder al de boomen: Lief zet u wat neer: Ik zeide schoon kind, 't Is voor de laarste keer, Dat ik mag spreeken, Ja myn hert moet breeken, Schenkt 'er my maar u eer. Wel Herder gepreezen, Wilt zoo wreed niet weezen, 'k Sal toonen mits dezen, Hier standvastigheid, En myn eerbaar hert, Dat is voor u altyd, Komt laat ons verbinden; Myn welbeminde, Tot de dood ors scheid. Vorige Volgende