| |
| |
| |
Vyfde Gesprek.
Moeder. Thans, myn Zoon! zal ik U het Verhaal van 't Fransche moordjaar 1792. mededeelen. Al vroeg in dit jaar begon het Volk hunnen Muitzucht den teugel te vieren; want, den 8. Jan. eenige valsche Adsignatiemakers ontdekt zynde, en het gerecht daar aan huis zynde, kwamen de Wyven op de been, welke begeerde zelve Rechters te weezen, doch zy wierden door de Nationaale Guardes verdreeven. In Febr. een Jood 50 Sols voor een Adsignaat van 5 Livres biedende, werd door 't Volk aangegreepen, doch ontzet, echter trekt het Volk te zaamen, vliegt naar 't Jooden quartier, slaat de Glaazen in, en hakt de Deuren open, zich dus wreekende. Dan, den 21 Juny, was een dag, waar op de yselykste woede den teugel gegeeven wierd. De Koning weigerende, het decreet omtrent | |
| |
de déportatie der onbeëedigde Priesters, en omtrent het verzamelen van 20,000 man, omtrent Parys, te sanctioneeren, dus men met oproerige geschriften het Volk opruide, en het gemeen aanzettede, welk uit de Voorsteden, op raad der Jacobynen, met Pieken gewapend, met 8 stukken Kanon by zich, de Barrieres forceerde, en de vertrekken des Konings invlogen, meenende hem met een Bajonet ter neer te stooten, die door vier trouwe Grenadiers, die de Koning omringde, wierd afgeweerd, zy zette de Koning de Roode Jacobynen Muts met geweld op, zo als gy op deeze Plaat zien kunt, gelyk als ook de Dauphyn, en die 't beletten wilde, wierd ter aarde geslaagen; verders overlaaden men de Vorst en Vorstin met scheld en smaadwoorden, sloegen alles open, en liepen alles door, men dwong de Koning uit een fles te drinken: de Vorst bleef standvastig by zyn besluit, en een wenk van de Pethion deed het Oproer bedaaren. De Vorst dacht ook zeker by dit Oproer om te komen, wyl dezelve daags te vooren gecommuniceert, en zyn Testament gemaakt had. Den 23 Juny, scheen men het Oproer te willen hernieuwen, doch de Pethion
| |
| |
Het Jacobynsche Rot is hier weêr op de been.
't Vliegt, dol en woedende, met 't opgezet G[e]m[ee]n;
Bestormd het Vorstelyk Huis, om hunne Vorst te dwingen.
Hy ziet door Moorders zich van alle kant omringen;
Doch schoon niets hunne woede en dolle yver stuit,
Hy blyft kloekmoedig by 't genomene besluit.
| |
| |
wenkte, en 't bleef agter. Den 27 July het gerucht verspreid wordende, dat de Koning vluchten wilde, vloog het Volk naar de Thuilleries, doch wierden tegen gehouden, vermoorden een man, die zy voor 's Konings Lyfwacht aanzagen, als ook een, die een Wagen met leer beladen had. Dan den 10 Augustus vloog 't Volk naar de Thuilleries, de Zwitsers hun tegen willende houden, wierden alle neergeschooten en vermoord, meer dan 5000 menschen kwamen om het leven, de Vrouwen dansten op de Lyken der Zwitsers, andere sneden hen de Vingers af, en diergelyke wreedheden meer. Die in de Kelders gevlucht waaren, wierden daar in gemetzeld, en moesten dus van honger omkomen. De Koning en deszelfs Famielje, in de Nationaale Vergadering gevlugt zynde, moesten daar drie dagen blyven, wierden verders naar het Slot Luxemburg gevoerd, en vervolgens, in de Tempel, 128 Trappen hoog, opgeslooten. Alle de Standbeelden wierden omgehaald, veele voorname Persoonen gevangen gezet, en dagelyks eenige onschuldig ter dood gebragt. Dan daar veele hunne onschuld al te klaar bleek, om ter dood gebragt te kunnen worden,
| |
| |
Men ziddert by 't Verhaal der Fransche broedermoord,
De Afschuwelykste daad, die immer is gehoord,
Daar men den Onschuld, door het Recht niet derfde straffen,
Moet de Onschuld, 't Muitend-Rot, tot Moorden werk verschaffen,
Tot staaving van 't gezach, van 't Jacobynsch gebroed,
Zuipt het zich dronken aan hun Medeburgeren bloed.
| |
| |
zetten men het Volk aan om eigen rechters te weezen, welke daar op, den 2 Sept. de
Gevangenissen openbraken, en alle de Staatsgevangenen, op de wreedste wyze, vermoorden. De
Eerste aanval was op de Abtdy van St. Germain, waar in de voornaamste gevangenen zaten, daar
stelde zy een Rechtbank van 12 uit de hunnen aan, voor welke de Gevangenen gebracht wierden, die men dan eenige vragen deed; waar op de Gevangenen antwoordden, wanneer de President, na het Verhoor, zyn Hoed opzettede, was dezelve vry, en buiten komende, riep men: Vive le Natie! dan als men hem wilde ombrengen, zyde de President tegen zyne Mede-Rechters en 't Volk, ‘oordeeld gy, myne Heeren! dat wy deeze N.N. op onze Conscientie kunnen loslaaten,’ waar op het Volk schreeuwende: ja, ja, los laaten, los laaten; waar op men dezelve de Deur uitjoeg, daar men een blok gelegen had, daar dezelve in donker over struikelde, wanneer de Moordenaars, die buiten stonden, hen met stokken en pieken aanvielen, en ter neder maakte, zo als gy op de hier voor staande Plaat afgebeeld ziet. In het Kasteel de Bicêtre, bracht men hen alle by
| |
| |
Is 't niet genoeg den Vorst van zynen Troon verstooten?
In 't aakeligst Verblyf, den Tempel, opgeslooten?
Neen, 't Muiters Ro[t], dat in hunn' woede niets ontziet,
Juicht in hun kommer, en lacht in hun ziels verdriet,
Men dwingt het Vorstelyk Huis, hun bloedverwant te aanschouwen,
Die, wreed vermoord, het Hoofd van't Lyf is afgehouwen.
| |
| |
een, plaatste eenige stukken Kanon 'er voor, hen dus om 't leven brengende.
Z. Welk eene Gruwelyke handelwyze Moeder?
M. Gruwelyk, allergruwelykst. Onder de Gevangenen bevond zich de Princes de Lamballe, deeze weigerde men een uitstel van 24 uuren, om zich tot God te bereiden, en wierd de hals afgesneeden, het hart uit het lyf gerukt, ingebeeten, en voor de Honden geworpen, terwyl de Koning genoodzaakt wierd, dit Lyk, door de Tralies der Tempel, te beschouwen. Ik hebbe U dit meede hier by in Plaat mede gebracht, zo als gy op de hier voorstaande Plaat zien kunt. De Heer Buchman, welke eerst vrygesprooken, doch weder naar de Gevangenis gezonden was; redden zich weer uit de Gevangenis, doch men liet hem op de volgende dag het Schavot betreden, daar hy zich met geweld tegenstelden, dan de Beul vatten hem by het hoofd, en sleepte hem met geweld naar 't blok, hem het hoofd dus van 't lichaam scheidende, waar op 't Gemeen 't Lyk van 't Schavot sleepten, het op een Rooster braaden en opaaten, zo als gy mede hier nevens in Plaat afgebeeld ziet. Anderen, rukten het nog levend hart uit de vermoorde Lyken, drukten het bloed 'er uit, in
| |
| |
De Canibaalen, die me hun wreedheid moet verachten,
Daar men, naar hunnen Wet, me hun Vyanden ziet slachten,
En 't afgestorven Lyk tot spyzen word verdeeld:
Dit wild en woest gedrag ziet men hier afgebeeld,
Door Fransche Christenen, die hun medeburger braaden,
En met zyn Lichaam hun bloeddorstigheid verzaaden.
| |
| |
een glas, en zwolgen het dus in. 1088 Gevangenen wierden dus in de Abtdy, in het Seminarium St. Fermin, in 't Klooster der Bedel-Monniken, in 't Hôtel la Forcé of 't Tuchthuis, in 't groote Chatalet, in de Conciergerie, in het Kasteel de Bicêtre, in 't Klooster der Bernardynen, vermoord. Dan dit was nog een begin der Gruwelen, welke hier nog op volgende waaren.
Z. Nog al meer moorden, Moeder?
M. Ja, de Jacobynen waaren hier mede niet voldaan; dan zy stelde voor, dat alle de Zwitsers van kant moest werden gemaakt, en zy 't Volk daar toe aanzettede, dus viel het Volk, op aanstooking van deeze, des anderen daags op de Zwitsers aan, welke in Parys woonde, waar van 5000, zo door de handen der Moorders, als die zich zelfs uit vreeze ombrachten, van kant raakten. Ik zal eenigen deezer afschuuwelyke Moorden aanstippen, en U met de Plaatverbeeldingen daar van aantoonen, die de menschelykheid te boven gaan; zie hier de Eerste Afbeelding dier Gruwelmoorden. – De Natuur beeft en ziddert, by 't aanhooren en beschouwen deezer Gruweldaad. De Moorders vallen in 't huis van
| |
| |
De Moordzucht, die noch rang, noch staat, noch kunne ontziet,
Die in wreedaartigheid hun zegenpraal geniet,
Ziet me hier vyf Kinderen in 't gezicht des Moeders slachten –
Trotzeerende't gevaar, ze haar Moorders derft verachten,
Daar zy, standvastig, 't Hoofd haars kindsch in de Armen drukt,
Tot eene wreede beul haar 't levenslicht ontrukt.
| |
| |
de Gravin de Chevre, in de straat Bacq, welke, omringd van haaren 5 kinderen, men woedende aanvalt, haare kinderen, in haar byzyn, 't hoofd afsnydende: met een onvoorbeeldige standvastigheid slaat zy dit Moordtoneel door, de Moorders, niet te vreeden met haar en haaren kinderen dus van 't leven te beroven, snyden haar, daar zy 't hoofd van 't jongste kind in haaren armen drukten, de beiden handen, en vervolgens het hoofd af. – Weder een akelig Tafereel, eenige plunderaars, de Goederen der ongelukkig vermoorden op straat verbrandende, sleepten den Heer d'Aubert, een oud Edelman, een Grysaard van 70 jaaren, naar deeze plaats, en stieten hem in 't vuur, daar hy, van een sterk gestel zynde, weder zich uitreddede, men stiet hem ten tweedemaalen in 't vuur, hy stond weder op, dan ten derdemaalen hem weder in het vuur stootende, maakten zy hem met hunne pieken en stokken af, hem dus gekwetst levendig verbrandende, en zy, even als wilde menschen, om het vuur dansten. De derde Afbeelding, welke gy hier ziet, moet U jeugdig hart ten sterkste aandoen, wyl het zelve door aan uw jeugd
| |
| |
De Moordzucht, die nog paal, nog perk in 't woede kend,
Maar, als een Hollend Paard, daar toomloos heenen rend,
Weet de eene Gruwel by de anderen te voegen,
Om hun Moordzuchtig hart volkomen te vernoegen,
Daar alle Menschlykheid is uit hun hart verband,
En me op 't geroofde goed, een Grysaard wreed Verbrand.
| |
| |
gelyk zynde kinderen geschieden; 40 van dezelve, de oudste nog geen 12 jaaren, die lust in de Moorden hunner Ouders gekreegen hadden, begaven zich, met Pennemessen, Stokken en kleine Messen gewapend, op weg, om, zo zy zeide, de jonge Aristocraaten om te brengen. In de straat der Jacobynen gekomen zynde, ontmoetede zy de Meid van de Kruidenier Grunauld, die met zyn Vrouw hun noodlot aanziende komen, eer zy vermoord wierden, hunne Kinderen naar een Vriend zonden, daar zy dezelve veilig achtede; dan, deeze jonge Moordenaars vielen eerst de Meid aan, en brachten vervolgens de Kinderen, waar van de oudste geen 6 jaar oud was, met hunne Stokken en Pennemessen, om, vervolgens, dezelve met hunne kleine Messen, de Hoofden afsnydende, en op Stokken plaatsende, daar mede voort marcheerende: eenige Vrouwen dit ziende, zeide: ‘Bravo: Bravo kinderen, wat een geluk is het voor Ouders, in hunnen kinderen zo vroeg goede Patriotten te zien, daar is wat grootsch van te wachten.’
Z. Noch al meerder gruwelen, Moeder?
M. Om U noch eenigen, behalven deeze hier afgebeelden, aan te toonen,
| |
| |
Wat heeft het Nageslagt van Frankryks Kroost te wachten?
Daar men hier Kinderen, hun Speelgenoots ziet slagten;
En zulk een wreed Tafreel strekt de Ouderen tot vreugd,
Daar't hen aanmoedigd, en zich by deez' daad verheugd.
Hoed u, ô Neèrlandsch kroost, van Neèrlandsch waare Belgen,
Voor 't Jacobynsch Geslagt en hun wreedaarde Telgen.
| |
| |
zal ik U van deeze volgende het Verhaal noch mededeelen. In de straat St. Honore, bevond zich, ten Huize van de Heer Duval, een Zwitsersche Dienstmaagd, welke 25 jaar by hem gewoond hebbende, het voorige jaar, haar Vader, een man van 72 jaaren, haar Moeder, een Vrouw van 61 jaaren en haar Zuster, oud 22 jaaren, met haar kind, by zich had laaten komen, deeze, op dien noodlottige morgen, zittende te ontbyten, kwamen 20 afgehuurde Marsiljaanen in huis stuiven, die haar, met haar Vader en Moeder, ombrachten, haar Zuster schoffeerde, en toen, met het kind, mede van 't leven beroofde. De Vrouw van Duval, op dit geweld toeschietende, schreeuwde op de straat om hulp, dan het Gemeen hoorende, dat zy Zwitsers in huis had, vermoordde haar, het geheele huis vervolgens plunderende. De Heer Duval, des 's middags t'huis komende, en 't gebeurde verneemende, wierd wanhoopende, en verdronk zich in de Rivier. – Een welgekleed Engelschman, van Dublin, van het Paleis Royal komende, passeerde 6 Vrouwlieden, welke zyde, ‘aan zyn kleederen gelykt hy een Aristocraat.’ Dien Heer geen Fransch verstaande, ging | |
| |
lagchende voorby, dat zy voor spotten opnamen, dus een dier Vrouwlieden een zabel, van een Nationaale Guarde, haalden, en hem daar van agteren mede doodsloeg, zeggende: ‘leg daar, verdoemde Aristocraat, nu zult gy niet weder lachen.’ Anderen Vrouwen toeschietende, sneeden zy hem 't hoofd af, staken 't op een piek, en gaven 't een troep jongens, om het naar de plaats le Greve te brengen. – De Graaf van St. Mart, Ridder van St. Louis, stak men een Lance dwars door 't Lyf, en deeden hem dus, tot hun vermaak, op zynen kniën kruipen, hem, toen zy lang genoeg hier over gelachen hadden, afmakende. – Veelen brachten zich zelf, uit vreeze voor hun noodlot, om 't leven. – De Heer Robert, een Zwitzersch Koopman, met zyn Vrouw, Moeder en drie Kinderen, namen vergift in, en stierven, behalven de Vrouw, by wien 't vergift niet sterk werkende, zy het mishandelen der Lyken moest beschouwen, en op de Vragen der Moordenaars niet willende Antwoorden, sneed men haar de tong uit, en bragten haar vervolgens om 't leven. – De Markgravin de la Foret, d'Arville en haaren Dochter, in de Grenellestraat, verhongen zich zelve, elkan- | |
| |
der daar in behulpzaam zynde. – Een oud Ridder van St. Louis, in de straat Bourbon, de Moorders in zyn huis ziende komen, doorschoot zich met een Pistool; terwyl honderde zich van de Brug in de Rivier de Seine stortede en verdronken, 't Getal der vermoorden heb ik U reeds genoemd, alleen zal ik 'er noch byvoegen, dat 3 groote Karren 36 uuren werk hadden, om de straaten van Parys, van de vermoorde Lyken te zuiveren, en noch zeide Marat, Lid der Nationaale Confentie, 'er moesten noch 160,000 dus om 't Leven komen, eer de Constitutie kon gegrondvest werden. Zeker Schryver zegt openlyk, dat de Moorders, die meest uit Marsiljaanen bestonden, en die men onder de schyn als tot verdeediging van Parys, na die plaats had doen komen, met hunne medehelpers, een belooning van 24 Livres daags, nevens een Premie van 100 sols daar voor genooten hebben. Dat de Marsiljaanen niet als om te Moorden gekomen zyn, bleek, wyl zy weinig tyds hier naar vertrokken. De gezegde van Marat verwekte zulk een schrik, dat duizende de vlucht namen, de meeste naar Engeland, waar van veele, door 't zwaare weder, haar dood in de Golven vonden. | |
| |
Een geheel Schip met onbeëedigde Priesters verzonk, doch de Scheeplieden wierden gered, de Vicomtesse de ses Maisons, kwam, met haar 4 kinderen en gevolg, gelukkig in een open Boot, naar 24 uuren op de Zee geweest te zyn, te East-borne aan land. Verscheide die zich in bosschen verstooken hadden, kwamen van honger en afgematheid om. Zie daar, myn Zoon! een tafreel van Gruwelen, zo als wy geen, dan alleen in de Geschiedboeken der Franschen zoude kunnen aanwyzen. Dit Moordtoneel wierd in Lyon en verscheide andere plaatzen van Frankryk naar gevolgd. Den 9de van deeze maand hervatten men het Moorden aan de Staatsgevangenen, welke men, onder een geleide van eenige honderde Nationaale Guardes, van Orleans na Parys voerden, doch deeze te Versailjes gekomen zynde, wilde men dezelve aldaar in de Menagerien opsluiten; dan de Parysche Moordenaars zich daar naar toe begeven hebbende, hield hen by de Menagerien tegen, ontweldigde dezelve hun geleiders, hun, die meer dan 50 in getal waaren, waar onder veel aanzienlyken lieden, elendig vermoordende, verders alle de Gevangenissen van | |
| |
Versailjes openende, en alle de Gevangenen van kant makende.
Z. Dat wy, dit ons Gesprek eindigen, Moeder! myn jeugdig hart is al te zeer aangedaan, over deeze Gruwelen, verontwaardigd omtrent die afschuwelyken Moorders, en vol aandoenlyk gevoel omtrent de ongelukkige slagtoffers.
M. Wel aan, myn Kind! tot het besluiten van dit Moordtoneel, zal ik U noch eene Gebeurtenis van de Moordzucht der Franschen bybrengen, die verdiend werd om aangestipt te worden. De Heer de la Porte, een Heer van aanzien, doch die stil op 't Land leefde, had, om zyn Vaderland van nut te kunnen zyn, zich op verzoek des Konings, tot Intendant van 't Koninglyk huis doen verheffen; in deeze Post wierd hy beschuldigd Verraad tegen de Natie gepleegd te hebben, en schoon hy zich verontschuldigde, veroordeelde men hem tot de straf der Guillottinen, en daar men hem op een Wagen naar toevoerde, was 'er een oude Vrouw, welke een klein Pensioen van hem had, daar zy van leefde, deeze met het lot haarer weldoender bewoogen, weende, men vroeg haar; ‘waar zy om weende?’ | |
| |
't welk zy te kennen geevende, vatten een welgekleed Vrouwspersoon haar by 't hair, sneed haar 't hoofd af, en daar mede naar de Wagen loopende, hieuw zy het de Heer de la Porte voor 't gezicht; zeggende: ‘zo zullen wy al uwe Vrienden doen.’ De Heer de la Porte het hoofd kennende, gaf een zucht, en keerde om; terwyl men voort reed, en hy, na een teder afscheid van zyn Zoon, dat alle harten moest hebben aangedaan, genomen hebbende, verloor zyn leven door de Guillottine.
|
|