| |
| |
| |
Eerste Gesprek.
Zoon. Moeder lief, wat ben ik bly! kyk wat een fraay Prentje, alle met vouwen als een Brief, heb ik daar van Kees oom gekregen; kyk Moeder, Oomen zyt, dat in de Courant gestaan heeft, dat een weldenkend Vaderlandsche Nederlander, dat in zyn Brievetas of Zak dragen moet, en je weet Moeder, dat ik graag een weldenkend Vaderlandsch Kind weezen wil, wyl Moeder altoos zegt dat ik dan een braaf man, een nuttig burger voor de Maatschappy worden zal, en daarom zal ik dat gevouwen Prentje wel bewaaren, ziet eens, 'er staan Afbeeldingen op die aan een boom hangen, zyn dat geen waaren Vaderlanders Moeder?
Moeder. Laat zien Kind: – foey, de hemel bewaare U
dat gy nimmer zulk een snood Vaderlander worden mag! – nu Kees oom mag met zulke
Landverdervende, en uw jeugd verdervende geschenken, | |
| |
wel wegblyven. De
Afbeeldzels welke gy daar op ziet, zyn twee der eerste Fransche Oproermakers, die door het snood complot Jacobynen bewonderd zyn, doch welken eenen hun Party nu verlaten hebbende, reeds by hun gevloekt word. Geen waar Bataaf Kind, geen waar Vaderlander, zal deze Afbeeldingen, dan met schrik beschouwen, het zyn de hoofden van de Muitzuchtige Franschen, welke de geheele waereld met hunne valsche Philosophische Leerstellingen vergiftigen, en dezelve in alle Landen met de kragt hunner Wapens zoeken door te dringen, de goede order en ondergeschiktheid zoeken te onder te brengen, Landen en Volken te vernielen, de Groote der Aarde te onder te brengen, ja de Koningen en Vorsten door een moorddadige hand van den Troon in het Graf te stooten, en al zulke Gruwelen uit te oeffenen, die haar boosaartig hart hun opgeeft, ja, die zelfs het Opperweezen ontkennen, hunne handen aan 't geweide slaan, en de spot met God en Godsdienst dryven, en openlyk roem 'er op dragen, Godverzakers te zyn, en beweeren een eerlyk man te kunnen zyn, alschoon men een Godverzaker is, zie, de Opperhoofden van deeze hunnen Legers, Dumouriez en Custine, ziet gy hier voor U aan de ver- | |
| |
dervelyke boom der Vryheid hangende, boven en aan welke de tekens der Muitzuchtige Koningsmoorders zyn gehegt, als de Nationale strik aan de boom, en de Jacobynsche Muts op dezelve. Aan de zyde ziet gy afbeeldingen hunner Muitzucht, als 't vernietigen der Bastille, het gevangen wegvoeren van Lodewyk de XVI. van Versailles naar Parys en meer toomelooze gedraagingen, op welke, zo als gy hier ziet, zy nog roem op dragen; nu myn Kind, past zulk een stuk nu om door een weldenkend Vaderlander by zich gedragen te worden?
Z. Foey Moeder, foey, weg met dat stuk, neen dat wil ik niet bewaaren, ik wil
geen Plunderaar nog Konings of Vorstenmoorder worden. – Maar Moeder zyn de Franschen dan nog
zulke afschuwlyke menschen, daar ik voorleden week in een boek van de Edelm[o]edige Franschen las?
M. Met moen een geheele Natie niet gelyk stellen, dan de Franschen die zich thans de Natie noemen, zyn inderdaad afschuwlyk, en juist dezelve die in dat boek Edelmoedig genoemd worden.
Z. Maar dat boek was in ons Vaderland gedrukt, wie noemd hen dus Edelmoedig?
| |
| |
M. Zulken die het met de Schryver van dat boek, en de uitvinder van dit
Prentje, en met die Franschen eens zyn, en gaarne ons Vaderland even zo ten gronden zagen gaan,
en het te gronden wilden helpen brengen, als thans geheel Frankryk te gronden gaat, het zyn die
bastaard Bataven, die zich met de naam van Bataaf benoemen, doch die dezelve onwaardig zyn, en ons lieve Vaderland voor vyf Jaaren overheerste en voornemens waaren, die zelve Gruwelen aan te richten, die nu in Frankryk plaats hebben, die de Constitutie omkeerende, alle die zich tegen hen stelde plunderde, en met moord drygde, die de wettige Regenten van de gestoeltens der Eere stieten, het Doorluchtig Oranjehuis wilde uitroeyen, en te dier tyd, door een vermeende hulp der Franschen, hunnen landverdervende Plannen zogten door te dryven; doch deze te rug blyvende, en zy in hunnen verbeelding bedrogen, namen een groot gedeelte van hen op de aankomst der Pruisische Krygsbende, (welke om Satisfactie te vorderen voor de hoon, de Zuster van den Pruisische Koning, Gemalin van Neêrlandsch dierbaaren Stadhouder, door een schendig Arrest aangedaan,) de vlucht, onze gezegende Constitutie wierd hersteld, | |
| |
het Doorluchtig Oranjehuis zagen wy, onder menigvuldigen zegeningen van den Almachtigen, weder te midden in ons Vaderland bloeyen, de wettigen Regenten en waare Vaderen des Vaderlands zagen wy weder de gestoeltens der Eere bekleeden, en alle weldenkende Nederlanders verheugde zich verlost van de toomelooze Dwingelandy der Volkberoerders te weezen, terwyl deze, door eene onvoorbeeldige Edelmoedigheid begenadigd wierden, en maar weinige de straffen hunner misdaaden ontvingen, dan die nu op alle wyze ons Vaderland weder zoeken te beroeren, door 't uitgeven van diergelyke Schendprenten, als gy my daar vertoond heeft, en 't uitgeven van Libellen en Volksmisleidende Geschriften, waar in zy het volk tot dezelve wanbedryven der Franschen in ons land zoeken aan te spooren, ja ons Vaderland zelf in Oorlog met de Muitzuchtige Franschen ingewikkeld hebben, en die uitgeweekenen, onder de Naam van 't Committé Bataven, by de Franschen, zich als een Leger hebben gevoegd, ons Vaderland aangevallen, de Steden Breda, Geertruidenberg, de Klundert ingenomen, verscheide Landstreeken verwoest Brandschattingen geëischt, Kerken geplunderd, Vrouwen geschonden, Maagden verkragt, | |
| |
de weldenkende by de Staarten der Paarden omgesleept, de verdervelyke Vryheidsboom in de overheerste Steden geplant, en alle gruwelen aangericht, ons Vaderland dus in 't geheel meenende ten onder te brengen; doch God was Neêrlands Redder, den Dapperen Grysaard Boetzelaar, wiens naam altoos in zegeningen zal zyn, stuiten hunnen snoode doeleindens, door eene kragtdaadigen verdediging der Willemstad, terwyl de Dapperen Prins van Hessenphilipsthal hen voor Maastricht deed te rug deinzen, en den na[a]r zyn dood door hen mishandelde Commandant der Klundert, de Dapperen op 't bed van eer gesneuvelde Kropff, hen lange het bezit der Klundert betwistten; doch door overmagt overwonnen wierd, en anderen waare Vaderlandsche Helden, als den Ridder Kingsbergen, Bentinck, Haringsman, en meer anderen, mede het hunnen tot behoud van 't lieve Vaderland toebragten, daar de Dapperen telgen van den goedaartige Willem de Vde. eene onstervelyken naam mede by verworven hebben. Hadden 'er zulke waare Dapperen Bataven niet geweest, het Bastaard zaad zou met de snoode Fransche Muitelingen getriumpheerd hebben; dan gedurende deze Dapperen tegenstand, sloegen | |
| |
onze braaven Bondgenoten hen in Braband, en verjoegen hen van daar naar de Franschen Grenzen te rug: waar door deeze woeste menigte Nederland mede verlaten moest, en wy van hun overlastig bezoek bevryd raakten.
Z. Maar Moederlief, die Franschen die zo Edelmoedig genoemd werden, als ook 't Corps bastaard Bataven, schynen nog dezelve te zyn, die voorheen in 1672 hier te Landen, zo te Utrecht, Zwammerdam als Bodegraven, zo veel gruwelen hebben aangericht, als ik in het Schoolboekje de Fransche Tiranny geleezen hebben, en waar in dezelve tegen de Tytel, in een Versje aldus beschreeven worden:
Hoe heylloos 't Fransche-Rot hier hebben t'zaam geleef[t],
Daar van is 't dat dit Boek ten vollen kennis geeft;
Zy vullen Menschen op, (waar vind men wreeder dingen)
Met Water in het Lyf, die zy te barsten springen,
Men maakt van Man en Koe, van Moeder en haar Kind,
Verdubbeld grouwelsnoer, die men te zamen bind,
| |
| |
Zy laaten niet geheel; maar schenden Neus en Ooren,
En kappen Hand en Voet, laat onder 't Ys versmooren,
Doen Schepen zinken, vol, met Volk en Goed belaân;
De Hel die wordt verschrikt van 't woeden te verstaan:
Dit Fransch gebroed, dat Moord, Schend en komt verkragten,
Verwerpt de Eer en Schaamt, agt op geen Maagdeklagten.
Beroofd de Kraamvrouw 't bed; bedenkt, vervloekte vond,
Sneyd haar de Borsten af, strooid Peper in de wond.
Geen Vaders droeve klagt, geen Moeders handen wringen,
Verschoond het spraakloos Wigt, nog teere Zuigelingen,
Maar rukkend van de Borst, hoe zeer de Moeder bid,
En steekt het aan een Spiets, of braad het aan een Spit,
Nog and'ren grouwlen meer, gaat uw dit Boek beschryven,
't Geen dit verbasterd Volk in Neêrland ging bedryven:
Nu Leezer, lees dit Boek, en geef den Opperheer,
En ook d' Oranje Prins, als uw Herstelder d' Eer.
| |
| |
M. Ja myn Zoon, de Franschen die zich thans de Natie noemen, betoonen het waare nakroost dier Franschen moorders te zyn, die zich niet alleen toen hebben doen kennen, maar die in den bekenden St. Bartholomeus nagt in Frankryk eertyds zo vreeslyk tegen de Hugenooten zyn woedende geweest, en den braven Schoonvader van Vader Willem den I. de Coligny, en deszelfs Dapperen Zoon, de Tiligny, zo wreedaartig vermoorden; deeze zyn het nu die, onder den Naam van Voorstanders der Vryheid en Egaliteit te zyn, zo veele gruwelen aanrichten, daar ons Vaderland zulke bitteren proeven reeds van heeft gehad, door de Euveldaaden door hen, vereend met het Corps Bataven, in 't zelve verrigt, daar ik u in 't vervolg een beknopt verhaal van mededeelen zal, en U de Personagien, der Hoofd Bastaard Bataven, eens doen kennen, die zulks hebben verricht.
Z. Gy zult my verpligten Moeder. Dan is de Vryheid en Egaliteit geen schoonen zaak Moeder?
M. De waaren Vryheid, zulk eene Vryheid als wy in Nederland roem op mogen dragen, te bezitten, en die wy, onder Godes Zegen, door de Dapperen | |
| |
Prinsen van Oranje verworven hebben, zekerlyk ja, volgens deeze leven wy alle vry, worden als een vry volk, naar vry verkozenen Wetten bestierd, en ons naar die Wet gedragende, zyn wy volkomen een vry volk. Zonder Wet Kind, gaat een Maatschappy te gronden, de zekerheid verliest zig, en de sterkere zou met geweld over de mindere en zwakkere heerschen, wy genieten een vrye Godsdienstoeffening, en de dierbaarste vrugten van Vryheid, zyn te mogen bestierd worden, door waare handhavers der vrye Wetten, op eene wettige wyze, volgens de Constitutie of Grondwetten daar toe verkooren, dan een tomelooze Vryheid is allerschadelykst en kan niet dan moord en volgzucht ten gevolgen hebben, zo nu de Vryheid zonder bepaaling eener Wet is, is dezelve allerschadelykst, en brengt niets dan verwarringen voort. Nu de Egaliteit, dit woord is zo wel als 't woord Vryheid, in Frankryk enkel klankwoorden, zonder betekenis, regt egaal te zyn, is naar een Wet te worden geregeerd, zonder uitzondering des persoons; zo dat de Wet zo wel voor grooteren als kleineren is werkende, dit immers, zeggen 's Lands Vaderen in hun Biddagsbrief van 1793. dat het een | |
| |
groot voorrecht in ons Vaderland mag gereekend worden, ‒ dan in Frankryk wil men Egaliteit noemen, om zelf zonder Eer zynde, een ander die Roem en Eer verdiend heeft, daar van te beroven, en met den moorder en roover gelyk te stellen, geene heldendaaden te erkennen, geene Edelmoedigen daaden te beloonen, of dankbaarheid voor te betonen, neen, maar alle Eertytels te vernietigen, elkander zoeken ten onder te brengen, enkel maar willende dat die eenige algemeenen Eertytel, die van Fransch Burger zal weezen, willende dat die zoo wel door de grootste Held, en door die de grootste voordeelen aan zyn Vaderland toebrengt, zal gedragen worden, als zy die aan Moorders, ja aan Koningsmoorders toepassen, dus de Adeldom en Geestelykheid vernietigende, en alle orde omkeerende.
Z. Neen Moeder, zulk een Vryheid of Egaliteit ben ik niet begeerende. Dan hebben zy waarlyk hunnen Koning vermoord.
M. Ja, Lodewyk de XVI. hunnen Wettigen Koning, hebben zy, op een opgerigt moordschavot, doen sneeven, waar van 't verhaal eene eising by elk weldenkend Nederlander moet te weeg brengen, | |
| |
daar hy bekend stond voor een Vorst die altoos het wel met zynen Onderdaanen gemeend had, die hen alle verligting had toegebragt, die zelfs zyne zorgen over de gevangenen liet gaan, om dezelve alle verlichting toe te brengen, die een troost der Arme was, en deeze in hunne nooden zogt te versterken, die, begaan met zynen Onderdaanen, hun geluk zogt te verbeeteren, en zulks tot zyn ongeluk ondernam. Een Vorst, welke in 't uitterst uur op zynen onschuld van de hem aangetygde misdaaden zig beriep, en openlyk zeide, niet te weten, iemand beledigd of reden tot klaagen gegeeven te hebben. Daar, werp U Prent op 't vuur, en zie daar het Afbeeldzel van dien ongelukkige monarch, die door de hand des beuls op 't Moordschavot zo onschuldig als ongelukkig zyn leven liet:
Z. Ik beschouw hem met verwondering en aandoening: ‒ dan gy zegt dat zynen goedaartigheid, en zynen bemoeying tot 't geluk zyner Onderdaanen hem in dit onheil storttede.
M. Ja myn Zoon, zo U deeze onderhandeling behaagd, zo kom van Avond weder by my, en ik zal U in eenige Gesprekken, de oorsprong der Fransche Muitzucht, en een beknopt verhaal van
| |
| |
Dit is 't Beeld van Lodewyk, der Deugd en Godsdienst vrind.
Eertyds als Frankryks Vorst, by 't Fransche Volk bemind.
Gevangen en gedoemt, door een Muitzuchtig Rot,
Wierd hy op 't snoodst ontzield, op 't Bloedig Moordschavot.
21 Jan, 1793.
| |
| |
der Fransche Gruwelen, zo in hun Land als in Braband, en byzonder in Holland, vereend met het Corps Bastaard Bataven, zo als ik U zo even beloofde, mededeelen, ten minsten de grootste en voornaamste; want om dezelve alle te melden, zoude ik in geen jaar tyds met verhaalen gedaan hebben, zullende ik u de Prentverbeeldingen der voornaamste gevallen daar van medebrengen.
Z. Lieve Moeder, hoe veele verplichting hebben ik niet aan U! ‒
|
|