Bindervoet & Henkes
Is de Nederlands ten einde gedoemd of is dat een ontwikkeling?
Kunnen we ook? Kunnen we alles? En maggen we met dien verstande? Magda? Of Magda nie? Immers, wat is goud, en wie z'n voet? Maggen we nog? Kunnen we nog? Terug naar of? Ga niet langs af? Wat spreekt je eigenlijk? In wat voor taalvereigenlijk? En welke kant op? Hedendaags? Walgemeend bescheefd? Hoe woordt het eigenlijk? Wat is de gevoelstemperaratuur van de Nederlands heden ten vrage? Onder nul, als algemeend alom, tegenvoorwoordig? Slecht opgesteld? Kwaad gestald? Hopedepopeloos?
Noh-noh, och-och, het hangt niet aan een los geval. In het voorleden ligt het heden, in het nu wat worden zal. In woelend windgegons en woedend golfgebons gaat het z'n gangetje het ene zeegat uit en het andere zeegat in. Mens zinkt zoals mens gebrekt bent. Mens borstelt en kom zo boven, dank u. Mens d'ou elle ansi ni d'homme. Want immers zei Graaf Apopokukul niet al: ‘Wie wat wíl zeggen, hij houde zijn bek. En wie wat heb te zeggen, hij vermorwe zijn sprake.’ En zei Johannes Lennonius niet al, heel gewoon terecht ook: ‘Ik sliep naar de deur. Dat zegt iets.’ Leve de verbasterdsuikering.
Leve de verbasterdsuikering
Doch maar want en. Alles goed onwel. Zegt dit allisanders de grotekleine misschiedenis niet teveul? Veuls te veul? In de zin dat alles ken en niemand kan? In de zin van fout is veel goeier als fout? Want hun zeggen hun zeggen en hun hebben gelijk gelijk: waarom ook wel? Namelijk, als je het per ongelul verkeerd doet, is het alleen leuk voor een ander, zoals in ‘De dag die je wist dat zou komen’ uit ons onvolgeprezen kreuningslied. En pas als je het expres verkeerd goed fout om doet, is het leuk voor een ander én voor jezelf.
Maar als je niet meer uit je woorden ken kommen, omdat je ze niet hebt, wat dan? Te doen? Of zo, zeg maar? Of laten? Da's best wel een dingetje, toch? Best wel een gedoetje? En dan zeg je maar. Dan gaat de grote papiermâché-clichémachine in het hoofd op losse toeren. Aan. ‘Oranje is ergens naar toe leven.’ ‘Vrijheid