Tirade. Jaargang 57 (nrs. 447-451)(2013)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 59] [p. 59] Delphine Lecompte Zes gedichten De hebberige oom en de naakte neushoornjager Mijn grootmoeder heeft veertien wekkers Dat zijn er elf te veel, beweert haar strenge zoon Zonder kersenbonbons is hij binnengevallen Met een zak vol maskers en wijwatervaten verlaat hij zijn moeder Morgen zal hij de wijwatervaten verkopen aan een poëtische neushoornjager. De neushoornjager is niet echt poëtisch Hij schrijft gedichten, dat wel Zijn het goede gedichten? Ik weet het niet, ik durf mij niet uit te spreken Over de kwaliteit van zijn groteske sonnetten. Want toen ik ze las was ik gedrogeerd Het spijt me, en ik doe dat nu niet meer Maar mijn oom, mijn oom nee hij is niet braaf Hij is vadsig, hebberig en rancuneus Mijn grootmoeder vraagt me of ik hem wil vergiftigen. In haar tuin staan kruiden Die zonder sporen dodelijk zijn Toch zal ik mijn oom laten leven Ik ben nog veel te jong om een familielid te liquideren En als ik het een keer doe vrees ik dat ik de smaak te pakken krijg. [pagina 60] [p. 60] Ik verlaat mijn grootmoeder met een borstzak vol teennagels De zijne, de mijne, de hare In de duinen spot ik de neushoornjager zonder kleren Zijn penis is ondanks de rusttoestand groter dan een volwassen mol Ziet hij mij naderen dan wordt de mol een alerte meerkat. De neushoornjager vraagt hoe het met mijn rolschaatscarrière gaat Ik antwoord: ‘Heel goed. In Bulgarije telt mijn fanclub meer dan honderd leden.’ Na deze onschuldige leugen valt zijn meerkat evenwel in duigen. [pagina 61] [p. 61] Ik imiteer mijn varaan, ik echo zijn naam Vorige maand heb ik een varaan gekregen van een achterlijke bakker Die twee dagen na de overhandiging van de magische hagedis is gestikt In een hoefijzervormige magneet waaraan een lege goederenwagon kleefde Het terrarium heb ik zelf moeten kopen De terrariumverkoper zei: ‘Succes met je varaan. Heeft hij al een naam?’ Ik heb de winkel verlaten zonder te antwoorden Omdat ik mij schaamde Eerst een terrarium kopen, en dan pas nadenken over een naam Dat is de verkeerde volgorde, weet zelfs de meest hardvochtige kleuter In de laatste telefooncel van mijn geboortestad vond ik de naam. De naam van de varaan lag op de grond Tussen een jonge snijtand en een drievork Die een gemberwortel bleek te zijn Ik probeerde mijn muze te bellen Maar hij stond op een telefoonloze dijk zichzelf op te hemelen. Terug naar vandaag dan maar De varaan met de telefooncelnaam is trots en vadsig Sinds hij mijn woning heeft ingepalmd met zijn fiere landerigheid Blijf ik vaker thuis om van hem te leren Ik imiteer zijn ontzagwekkende apathie, ik faal niet. We worden stommer en breder Soms likt mijn varaan een ruit, tik ik terug dan glimlacht hij ondubbelzinnig In spiegelschrift schrijf ik onze namen naast elkaar Met een groot hart ertussen uiteraard Want zijn koudbloedigheid is altijd een fabel geweest. [pagina 62] [p. 62] Dit gedicht gaat niet over een metafysische kaarsenmaker die 's nachts van kleur verschiet Vijf jaar geleden toen mijn vader nog een beroep had Was hij op een zondag jarig zonder bombarie De dag voordien had ik al een verjaardagscadeau gekocht Ik moest het vervoeren met een kruiwagen Hij weigerde de gemummificeerde orang-oetang te aanvaarden. Vandaag is mijn vader opnieuw jarig Een prachtig cadeau werd mij in de schoot geworpen Gisteren heb ik namelijk een onverwoestbare kaasstolp gewonnen In de reeuwse parochiezaal van het West-Vlaamse gehucht Waar ik als tienjarige voodoolessen heb gekregen van een schele looier. Mijn vader is verzot op kaas Een beroep heeft hij niet meer Vier jaar geleden kreeg hij zijn ontslag Nadat hij werd betrapt op sodomie met een hond Het was de labrador van de onderdirecteur van de roeispanenfabriek. Mijn vader houdt van water Zijn favoriete water is de Noordzee Zijn lievelingskaas is belegen Hij doet de deur open Omdat ik de stolp voor mijn kop hou schrikt hij zich een hoedje. Na te zijn bekomen zet hij zijn kroon recht Hij neemt de stolp aan En kust mij met lippen Die vandaag nog geen enkele andere dochter hebben gekust Zijn enige andere dochter is nog onderweg. In de woonkamer ken ik de twee aanwezige feeën: De blondine assisteert hem dagelijks bij zijn kaasproeverij, En de roodharige helpt mijn vader wekelijks met de ontwenning van zijn waterfixatie, Zijn enige andere dochter komt maandelijks de ukeleles herbesnaren. [pagina 63] [p. 63] Gisteren heb ik een broodplank gekregen van een ondramatische kaarsenmaker Vandaag is mijn moeder nog maar eens jarig Ze ziet er echt geen mama uit Met al die oogschaduwkleuren op haar huid, Een diepe decolleté waarin een zilveren alligator naar adem snakt, En een tijdelijke tatoeage van Ben Kingsley als Gandhi op haar linkerkuit. We hebben een puberaal ontzag voor Gandhi gemeen Voor alle hongerstakers met de juiste redenen Ik ben beter in honger Maar mijn moeder heeft vaak nobelere motieven Ik geef haar de broodplank zonder ceremonie. Mama zegt: ‘Zo hoort het niet! Als je een broodplank geeft moet je het menen.’ Ze werpt de plank als een discus door het keukenraam Hij treft een dwergvrouwtje met een kwaadaardige tumor onder haar rechterduim Het dwergvrouwtje sterft 61 dagen te vroeg. Ik vraag: ‘Wat was mijn lievelingswoord toen ik acht was?’ Mijn moeder beweert: ‘Schimmelpaard!’ Maar ik weet dat het ‘zilverpapier’ was Het is nog steeds ‘zilverpapier’ Toen ik dacht dat ik een ontstoken hartzakje had was het een tijdje ‘blasfemie’. Er komt een metafysische kaarsenmaker binnen met taart Mijn moeder stelt ons aan elkaar voor Gisteren heb ik een broodplank gekregen van een kaarsenmaker Maar hij was niet metafysisch, hij was ondramatisch En bovendien had hij meer haar op zijn buik. [pagina 64] [p. 64] De zoon van de pistoolschilder tekent een lama De zoon van de pistoolschilder tekent een lama In gevangenschap op de bodem van een taartendoos De jarige was gisteren zijn jongere zus Hij heeft niet van de taart gegeten Zijn zus heeft al 15 jaar lang een valse arm. Vandaag is de zoon van de pistoolschilder alleen thuis Het is lente en hij spijbelt Buiten blaast een ontslagen olifantenverzorger Op een gestolen bluesharmonica Gestolen van niemand minder dan Fons de windhondenfokker. De dochter van Fons schildert een vrije impala In een eng lokaal op een geel blad is het een schoolopdracht Ze wordt morgen zeven Het heeft niets te betekenen De meester noemt haar vrije impala een verdoofde tijger. Buiten fluit een gepensioneerde stierenvechter een merel moed in Het is lente en hij twijfelt Aan zijn nieuwste maîtresse Hij koopt een zachte tandenborstel en een poppenkasthouthakker voor haar Maar hij blijft twijfelen. Ondertussen is de pistoolschilder thuisgekomen met een bloedneus Hij verscheurt de lama van zijn zoon Van zijn dochter vindt hij enkel de prothese Die wijst naar haar afscheidsbrief In Boston hoopt ze een eenarmige krijtkunstenares te worden. [pagina 65] [p. 65] Misantropie en goedertierenheid leven in dezelfde winkel, likken dezelfde zolen Ik vind drie puzzelstukjes op de drempel Van de misantropische schoenmaker Het zijn twee lamakoppen en een vorksteel De schoenmaker is misantropisch geworden Na de galblaasverwijdering van zijn favoriete dochter. Ze heeft de operatie niet overleefd Met blote voeten is ze gecremeerd Op haar sweater stond een sledehond Aan de linkerpijp van haar jeansbroek plakte Een sinaasappelsticker, of was het een clementine? De kater van de schoenmaker heet ‘Goedertierenheid’ Zo heet hij al jaren Ik sar hem niet met mijn veters Ik laat hem likken: stroop van mijn nagelriemen, Honing van mijn onetherische zolen. Ik probeer mij niet af te vragen waar De andere puzzelstukjes zijn gebleven Ik stel mij geen 997 stukjes voor Met de afbeelding naar beneden Op een vals marmeren keukenvloer. Ik beeld mij in dat de puzzelstukjes liggen Op de dode borst van een vergiftigde paardendief Met de afbeelding naar boven Is de lucht gegroepeerd Maar de lama's en de picknickende anesthesisten Zijn hopeloos verstrooid. Vorige Volgende