beetje achtergebleven te zijn, motorisch gezien,’ zegt mijn moeder. ‘En vandaag de dag heb je toch geen problemen meer met lopen. Denk maar eens aan mensen met spierdystrofie.’ ‘Die krijgen tenminste nog de opbrengst van het liefdadigheidsconcert van het Spierfonds,’ zeg ik. Mijn moeder vertelt dat ze een fantastische thriller aan het lezen is. ‘Dat klinkt spannend,’ zeg ik. Mijn moeder zegt dat ik een snob ben, een echte snob, en als ik dan per se zo elitair moet doen, dan moet ik ook stoppen met naar Shu-bi-dua te luisteren. Je moet wel consequent zijn. Ik zeg dat ik waarschijnlijk ook uit de buurt van Amtoft moet blijven. ‘Hou nou op, schat,’ zegt ze en lacht. Ze had gedacht dat we gezellig haar zestigste verjaardag konden gaan voorbereiden. Ze heeft het over uitnodigingen en de tafelschikking en bloemstukken. ‘Dat duurt nog bijna een jaar,’ zeg ik. ‘Tienenhalve maand,’ zegt mijn moeder. ‘Dat is nog meer dan de tijd vanaf het moment van de conceptie tot aan de geboorte,’ zeg ik. ‘Dat halen we nog wel.’ ‘Je bent net je vader,’ zegt mijn moeder. ‘Altijd alles op het laatste moment.’ Ze wil graag dat ik even bel vanuit Aalborg, zodat we het er dan over eens zijn welke trein ik moet nemen. Ik zeg dat ik een jaar lang in mijn eentje in India heb rondgereisd, dus dat het waarschijnlijk wel zal lukken allemaal. Ze zegt dat India en Amtoft niet te vergelijken zijn. Ik zeg dat ze mogelijk gelijk heeft. ‘Dat hebben moeders over het algemeen,’ zegt mijn moeder.
Voordat ik de deur achter me dichtknal, schreeuw ik dat ze op het punt staat de fout van haar leven te begaan. ‘Kan zijn,’ zegt ze. ‘Maar er valt niets aan te doen.’ ‘Er valt altijd wel iets aan te doen,’ zeg ik. ‘Ik heb geen zin om er iets aan te doen,’ zegt ze. ‘Ik ben niet gelukkig.’ ‘Je kunt niet de hele tijd gelukkig zijn. Ellende hoort bij het leven,’ roep ik. ‘Heb je Camus nooit gelezen?’ Ze zegt dat we ons op twee verschillende plekken in ons leven bevinden. Ik zeg dat we ons op precies dezelfde plek bevinden, waarbij ik vlak voor haar in onze woonkamer sta, en dat ze moet ophouden ruimtelijke metaforen te gebruiken. ‘Vergeet niet om adem te halen,’ zegt ze en reikt me mijn inhaler aan. Ik vraag haar of dit over kinderen gaat. ‘In zeker opzicht,’ zegt ze. ‘Oké,’ zeg ik. ‘Prima, dan nemen we een kind.’ Ik zwaai met mijn armen en gooi per ongeluk een plant om. Er is een scheur in de pot gekomen. ‘Patina, zeg ik. Dat is heel erg in op dit moment. Dingen hoeven niet zo nodig een glad oppervlak te hebben, het moet rustiek zijn.’ Ze zegt dat ik niet klaar ben voor kinderen, terwijl ze de aarde van de vloer opveegt. Ik voel me eigenlijk wel enorm klaar. ‘Ik kan mijn biologische klok echt voelen,’ zeg ik. Ze zegt dat het niet alleen dat is, maar dat het ook om het leeftijdsverschil tussen ons gaat. ‘Lieve hemel,’ zeg ik. ‘Tien jaar, dat komt toch wel vaker voor, honderd keer erger.’ Ik kon ze zo opnoemen. ‘Simon en Janni Spies, Jozef en Maria. Zo zou ik