ik vind het hier al leuk, wilt u niet samen met mij een glaasje drinken, juffrouw, wat nou juffrouw, zeiden twee rijen stevige tanden, het sappige, roze vlees van haar tong kauwend, wat nou juffrouw, een mevrouw ben ik, een weduwe, zo jong en al weduwe, jazeker, klonk het trots, niet verdrietig, een weduwe, mijn man is twee jaar geleden overleden, dus ik ben weduwe, maar waarom zou ik me daar iets van aantrekken, ik heb toch al een waardeloos leven, moet ik me er dan ook nog iets van gaan aantrekken, de dood is voor iedereen gelijk, en blijft u lang in Krakau, meneer, ik denk voor altijd, mevrouw, ik denk voor altijd.
Hij had medelijden met haar gekregen. Een vijfjarige kleuter met een snotneus, zo'n stumper, haalt kleine vogeltjes uit hun nesten en vertrapt de kikkers die zich onverdroten over het midden van de weg van de ene naar de andere greppel verplaatsen. Dat is omdat hij zonder vader opgroeit. Ze moeten vertrouwd met elkaar worden, hij moet hem onder zijn hoede nemen.
‘Maciuś! Maciuś! Kom eens even!’
Maciuś gooit zijn stok achter zich neer, veegt zijn handen profylactisch af aan zijn broekspijpen, die dezelfde kleur hebben als zijn handen, als de aarde rondom hem. Met langzame pas loopt hij naar zijn moeder, niet omdat hij verlegen of onzeker is, maar omdat hij al door heeft hoe fijn het is om op je te laten wachten.
‘Dit is Maciuś. Hij groeit op zonder vader. Dat klopt toch, Maciuś, dat je geen vader hebt?’
Maciuś telt rustig de bomen aan de horizon.
‘Zou je een papa willen hebben, Maciuś?’
Dat zei mama niet. Het was die man, die het vroeg. Maciuś verlegt langzaam zijn blik van de slanke populieren naar de slanke maar minder lange man, die voor hem staat. Hij kijkt hem even in de ogen, en daarna telt hij een-twee-drie-vier-vijf vijf knopen aan diens hemd. Papa. Het zal allemaal wel.
‘Krijg ik dan voortaan billenkoek?’
De man weet niet of het gepast is om te lachen. Hij buigt zich over het kind, dat op het moment dat het zijn uitgestoken hand ziet, een klein beetje achteruit deinst, een klein beetje, maar genoeg om zijn punt duidelijk te maken.
‘Mag je kinderen dan slaan, Maciuś?’
‘Ja, dat mag’ - antwoordt Maciuś gewoontjes, stopt zijn handen in zijn zakken en loopt weg.
Het groeien ging Maciuś goed af. In de stad waren ook katten om te martelen, er waren andermans bomen met andermans kersen en massa's vriendjes van Maciuś' leeftijd, die met ingehouden gegiechel Maciuś' ideeën accepteerden.