hij tevreden over me was, ja, meneer, braaf, gehoorzaam en leergierig...
‘Zijn leeftijd, zegt u? Tja. Het was oogsttijd, toen hij met Gods hulp ter wereld kwam.’
‘Welke oogst?’ vroeg de commissaris die dikke parels zweette. ‘Gerst, haver, maïs, harde tarwe?’
‘Harde tarwe,’ zei mijn vader.
‘Precies,’ deden de twee getuigen er eenstemmig een schepje bovenop. ‘We waren erbij.’
‘In juli dus?’
‘Inderdaad,’ antwoordde mijn vader. ‘In juli.’
‘Inderdaad,’ herhaalden de getuigen. ‘In juli.’
‘Half juli?’ opperde de commissaris. (Hij bette zijn gezicht en nek.)
‘De vijftiende?’
‘De vijftiende, waarom niet?,’ zei mijn vader.
De agent nam me op van top tot teen en van schouder tot schouder. Ik was altijd al mager - slank liever gezegd - en die dag in dat politiebureau zal ik zo op het oog één meter zestig lang zijn geweest. Na een paar snelle berekeningen met een kroontjespen op een vloeiblad werd mij een officiële geboortedatum verschaft, gewaarborgd en van een stempel voorzien door een officier van politie: 15 juli 1926. Ik ben dus precies eenenzeventig jaar oud nu ik met het schrijven van deze memoires begin. De negenproef is dat mijn broer Abdel Hak, vier jaar jonger dan ik, vijfenzeventig is. Ik weet niet of hij bij dezelfde commissaris is geweest met dezelfde geloofwaardige getuigen. De enige school die hij heeft bezocht is die van de straat, maar hij had een rijbewijs nodig. Hij is twee meter lang. Kleren maken de man, er bestaat een grappig horloge met wijzers die achteruit lopen, naar een verhaal van Mark Twain, je bent zo oud als je lang bent en zo ontwikkeld als je papieren hebt. Ik kan het weten: ik ben schrijver.
Bekijken we mijn moeders versie (ze is dood, de lieve vrouw, maar haar woord leeft voort): het brooddeeg was net gerezen toen ze de eerste weeën voelde, het was dus tussen acht en tien uur 's morgens; de citroenboom op de binnenplaats stond in bloei, het was dus in ieder geval lente: maart, april of mei, en haar nicht Meryem was op bedevaart naar Moulay Yacoub, herinnerde ze zich met dat gevoelige, associatieve geheugen van haar. Ik zou dus geboren zijn in mei, april of maart 1930, 31 of 29, de omrekening tussen de christelijke en de islamitische jaartelling is rekbaar, een algebraïsche vergelijking met twee onbekenden als het ware. ‘Maar wat is dat al lang geleden, mijn zoon!,’ zei mijn moeder, terwijl ze in lachen uitbarstte.
Bekijken we ten slotte de officiële, doorslaggevende verklaring van de Marok-