laten schrikken riep ik vooruit. De Hollander stopte met praten en zwaaide, hielp haar overeind. Samen liepen ze me tegemoet.
‘Bakker’, zei hij, ‘wat fijn dat je langskomt. Je bent ons eerste bezoek.’
Haar hand was droog en warm, haar vingers waren zacht; duidelijk niet geschikt voor zwaar werk. Toen ze me aankeek dook ik onder, ik kan het niet anders zeggen: als een insect dat moet vluchten omdat zijn steen wordt opgetild.
Na die zondag bracht ik ze elke week brood en altijd vroegen ze me te blijven. Het waren eenvoudige maaltijden: mijn brood, met beleg dat zij maakte. Haar rillettes zijn grof en toch fris, haar confitures niet te zoet. Ze gelooft in evenwicht, net als ik. Je hoeft mijn broden maar te zien, te ruiken, hun warmte te voelen.
De Hollander zei vaak dat hij een ambacht had moeten leren, dat met zijn handen werken hem veel nuttiger leek dan al het gedenk bij elkaar. Toen ik hem uitnodigde eens te komen meewerken in de bakkerij stond hij de volgende avond om elf uur op de stoep, druk als een jonge hond.
Bij het kneden van het roggebrood vertelde de Hollander dat zij zwanger was, dat hij vader zou worden. Toen de dienst erop zat en hij terug naar huis ging keek ik hem na tot hij uit het zicht verdween. Nu zou het een kwestie van tijd zijn voor ik niet meer welkom was in het huis op de klif. Ik zou haar niet meer zien. Hij zou mijn broden bij de deur aannemen omdat de baby moest slapen, of omdat de Hollandse moe was omdat het kind de hele nacht had gehuild.
De laatste keer dat ik bij de Hollanders op bezoek ging was het zonnig. Toch viel de wandeling me zwaar, en de zwaartekracht leek met elke stap toe te nemen. Ik hield mijn ogen op de schelpen waarmee het pad bestrooid was. In het midden, waar het meest gelopen werd, waren ze verpulverd tot grijs zand, tot as.
Toen ik boven kwam stond de Hollander op me te wachten. Hij gaf me die klamme handdruk, die altijd te lang duurde. Hij verplaatste zijn hand naar mijn schouder en liet hem er liggen tot aan het huis, tot aan de voordeur en verder, alsof hij me moest begeleiden omdat ik anders de weg kwijt zou raken. Pas in de keuken liet hij me los. Onwillekeurig schudde ik mijn schouder. De Hollandse draaide zich om, droogde haar handen aan haar schort en glimlachte.
Als ik aan mijn moeder denk, denk ik aan de storm; aan mijn vader die haar smeekte niet te gaan, verbood te gaan. Toen de golven over de palissaden reikten en iedereen zich binnen had opgesloten werd er op onze luiken ge-