Tirade. Jaargang 53 (nrs. 427-431)(2009)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 13] [p. 13] Lieke Marsman Gedichten Woensdag 1 Dit is onze slaapkamer. Al sliepen er veel mensen voor ons, al sliepen er veel mensen met ons - onze slaapkamer. Een ruimte is van wie er vannacht het vaakst heeft geademd. Iemand zegt: toen mijn vader stierf, was het huis voor altijd van hem. Wij erfden het, maar hij had er het vaakst niet geademd. Zijn huis. Hier kan mijn theorie niet tegenop. Stel je voor, je hebt je mooiste rok aangetrokken, je hebt eindelijk opgezocht hoe je Dvořák uit moet spreken, op de radio klinkt Jens Lekman's farewell song to Rocky Dennis en het huis zal de hele dag niet het jouwe zijn. [pagina 14] [p. 14] 2 We zijn heel stil terwijl ik haast voor het eerst een gedicht schrijf waarin ik niet begin met enkel ‘ik’ - in het gedicht is plaats voor iemand anders. Hij is stil. Dan zegt hij dat onze lieve heer vreemde kostgangers heeft en begrijp ik dit maar al te goed. De stad, bijvoorbeeld, is als het ware een kind aan huis, staat iedere ochtend voor mijn deur. De keuken van de heer krijgt het nog druk vandaag, geeft schone borden aan de obers mee. En ook de taal is vreemd wreed, zegt dingen als: wanneer je je alleen voelt, kun je wachten tot je een ons weegt. [pagina 15] [p. 15] 3 De tijd lijkt maar niet verder dan drie uur te willen zijn, de stad verlaat mijn stoep. Ik kijk haar door de brievenbus na om te zien hoe de fietsers als naaimachines haar straten aaneenrijgen. In de gordijnen hangen gordijnen een metafoor voor moeheid te zijn, ik draag mijn droefheid als een polshorloge. Het bandje maak ik los voor ik het bad in stap, de wijzers van het klokje zet ik stil tot ik weet wie. In de keuken knettert stroom als vliegen door de lampen. Er staat een kabinet waarin ik achter glas mijn angst bewaar als relikwie. En dan is zij er nog, die wat ze is met een horloge vergelijkt en wat ze zegt met poëzie. [pagina 16] [p. 16] 4 Ik ben van slag wanneer ik aan het begin van de avond op mijn fiets zit en aan franse woorden denk. Ik denk hardop en zacht na als een open zenuw: het is lastig te zeggen of dit pijn doet of dat ik het aardig vind dat ik ergens naar binnen mag. Wanneer ik me in een ruimte vol glasscherven naar het licht dans, weet ik dat ik iets te zeggen heb. Maar ik zeg het niet en vraag me af wat een zefier is. Ondertussen maak ik graag dingen goed, in slechts één avond recht ik mijn rug alsof ik van tuinkers ben. Als ik hier vandaan fiets zijn mijn toekomstige huizen vriendelijk donkergroen geworden, met open mondzenuwen gapen ze me aan wanneer ik aan het eind van de avond op mijn fiets zit en aan slag ben. [pagina 17] [p. 17] 5 Ik lees een boek van achter naar voren en weet dat ik zo meteen op de bladzijde kom waar iemand een kruisje heeft gezet voor de allermooiste zin. Wat de allermooiste zin is weet ik nog niet, maar het is de zin waar ik 's nachts om huil omdat het ochtend is en ik een nacht niet heb gehuild omdat het ochtend... Zo keer ik wat ik denk om in cirkels, alsof ik met mijn wijsvinger een kristallen glas laat zingen. Ik keer het om totdat het achterstevoren en binnenstebuiten of omgekeerd is. Wanneer ik bij de zin met het kruisje kom, sla ik de bladzijde om en beland in het deel van het boek waarin alles nog goed was. [pagina 18] [p. 18] Alsof je een groot brood bent eet ik je weg Witte pluizen van deeg plakken tegen mijn wangen en tanden, die in een droom één voor één uitvielen en niet onder mijn kussen kwamen te liggen, waar mijn moeder er een gulden voor zal leggen. Ik haal de tijden door elkaar alsof dit Latijn was. Hier ben ik de barbaar, die maar half begrijpt wat je zegt over cijfers, nog maar half zo oud als op de dag waarop ik dingen ga weten. Voorlopig snap ik niets van belangrijke getallen, het abc van de wiskunde bevindt zich voor mij nog in het woordje abacus. Maar vertel alvast over dat getal - zwel nog eens aan. Het is de laatste dag en in gele lichten word ik wakker naast een bed van bloemen, alsof ik vier ben, uit bed gevallen, naast mijn tanden lig. De stukken luchtig deeg vliegen door de ruimte als waren ze van rijst. Ik trouw met hem op de dag die het einde der tijden is, dus gebruik ik de infinitief om als een balein met mijn vingers zijn haren te filteren. Wanneer ik geen walvis meer ben, schud ik het zeewier van mijn lichaam, waarna ik dansend op de rotsen verschijn. Ik gil het hard, sirene in nacht. Het is een mooi refrein: Wat wil je horen ik zeg het je Wat wil je zien ik plak het voor je ogen Wil je dat ik een spreekwoord gebruik ik ken ze Wil je dat ik naakt ben ik moet iets zijn Was ik een belangrijk getal dan zou ik mee gerekend worden. Vorige Volgende