ten worden; andere wandelaars zijn hufters, hebben allemaal rotkoppen, zijn dom en schreeuwerig en dienen door middel van ingelaste rustpauzes kwijtgeraakt te worden. Ze willen alleen zijn, en het mag absoluut niet ‘warm’ zijn, anders is L. uit haar humeur (‘Zie je nou! Hier was ik dus al zo bang voor! Ik wil dit niet!’). Ongehoord onverdraagzaam, die Voskuil. Een eigenschap die ik tot aan dit laatste reisdagboek wel aardig vond, vooral omdat hij zelf goed beseft dat hij óók maar een mens is, en zich regelmatig schuldig voelt over dit & dat. Maar het vergoelijken houdt een keer op. Ik begon me nu écht mateloos te ergeren aan de vleesconsumptie van het vaak chagrijnig wandelende echtpaar: ze schuiven niertjes, lever, kalf, lam, kippen naar binnen alsof dat vlees niet ooit levende wezens geweest zijn; laten zich vervoeren in taxi's en vliegmachines, terwijl dát de voertuigen zijn die de poesjes, hondjes, vogels en slakken ‘vermoorden’; beseffen niet dat zij óók wandelaars zijn, van wie andere wandelaars kunnen denken: ‘Kunnen die ouwe schuifelaars niet oprotten van dit pad?’ Misschien bedacht Voskuil dat in 1992, het jaar waarmee het boek en waarin de laatste wandeltocht eindigt.
Dus: even klaar. Dat mag ook wel, want ik heb welgeteld 43 centimeter Voskuil in de boekenkast staan, waarvan 24,7 centimeter absolute wereldliteratuur is.
14 mei 2007: [...] Verder lees ik de nieuwe Voskuil. Na al die Librisboeken was ik wel even toe aan iets verfrissends. Hij is weer zo onweerstaanbaar goed, dat vier uur in de trein slechts een half uur lijkt te duren en je nóg halsoverkop eruit moet omdat het te bereiken station ongemerkt bereikt is. Wat kan die man schrijven, wat een observaties, wat een humor, wat een verscholen cynisme en openlijke mensenhaat.
5 mei 2008: ‘Korzelig schreef hij,’ zei ik door de telefoon tegen Sebastiaan Kort. En nog een heleboel andere dingen zei ik ook. Het beste wat ik zei - al zeg ik het zelf - schreef hij niet op. Dat was namelijk dit: ‘Ik ga eens beginnen jonge schrijvers te volgen, want ik ben ook al eens Iris Murdoch zomaar kwijtgeraakt, en nu Voskuil weer. Dat is niet fijn, als je elk jaar (zeker bij Murdoch kon je daarop vertrouwen) reikhalzend naar een nieuw boek uitkijkt [...].’
Het is en blijft akelig, dode schrijvers. Nooit meer een boek.
Voskuil liep ik een jaar of vier geleden tegen het lijf in de trein naar Nijmegen. Hij ging een stukje fietsen met Tjitske van den Akker, die ik dan