bijtkoek gesneden. Er zijn altijd maar een beperkt aantal vragen mogelijk.
Alle andere liggen buiten bereik.
Het is praktisch windstil. Boven op de dijk liggen nog resten sneeuw, onderaan is alles gesmolten. Alleen de golfbrekers hebben hier en daar nog een witte kop. Het water heeft zich verder teruggetrokken dan gewoonlijk, lijkt te zijn gekrompen van de vorst. De lucht mengt wit met blauw. We lopen in de richting van de toren die vanaf hier nog niet te zien is maar die wij precies weten te staan. Altijd aantikken voor je omkeert. Wie het vergeet rolt op de terugweg voor straf de dijk af, slaat hard met zijn hoofd tegen een rots of verandert in een meermens.
Na een uur lopen zijn we halverwege, buigen scherp af naar het westen en pauzeren in de bocht bij het grote stuk wrakhout. Het water lijkt langzaam uit te zetten. De mist is opgetrokken. De hemel is helderblauw, overbelicht. ‘Het gaat nu heel snel weer dooien,’ zegt mijn vader, ‘met een beetje pech.’ Ik zet mijn zonnebril op. In de verte kun je de toren al zien.
‘Die lange bloemen gisteren,’ vraag ik, ‘had die man van de verzekering die uitgekozen?’ Mijn vader haalt zijn schouders op. ‘Die horen erbij, geloof ik. Het zijn trouwens altijd dezelfde bloemen, die nemen ze na afloop gewoon weer mee voor de volgende. Je moeder had het niets uitgemaakt.’ Hij zet de rugzak tussen ons in, haalt de rode thermoskan eruit en draait de dop eraf. Stoom kringelt omhoog, blijft nog opvallend lang zichtbaar. We drinken chocolademelk, doen wie het mooiste wolkje blaast. Wie wint krijgt een derde stroopwafel - wie verliest de helft daarvan.
Aan de voet van de toren ligt een haas, oren rechtop, de ogen nog helder. Ik zoek een stokje om hem mee aan te raken, te voelen of hij nog zacht is. Ik kan niets vinden. Met de punt van mijn schoen rol ik hem op zijn rug. Hij is nog slap en helemaal gaaf. Die kan hier nooit lang liggen. Mijn vader komt naast me staan, buigt zich voorover, kijkt mee. ‘Geen roofvogel,’ zeg ik. Ik rol de haas weer terug op zijn zij. ‘Nee,’ zegt mijn vader, ‘die is van de toren gesprongen omdat hij de kerst had overleeft.’ Hij lacht.
De laatste kilometers van de terugtocht begin ik mijn voeten te voelen. Het pad langs de dijk is niet volledig horizontaal, al kun je dat met het blote oog nauwelijks zien. Je merkt het na verloop van tijd in je lichaam, doordat je onbewust de helling corrigeert. Op de heenweg rust het meeste gewicht op