van de plank boven mijn bed. Daar bleef ze zitten, keek omhoog, mat de afstand, als vanouds, en dook in elkaar voor de sprong. Maar dan keek ze naar mij. ‘Mauw?’ vroeg ze.
‘Ik weet het niet, Roosje,’ zei ik. ‘Je moet het zelf weten.’ Roosje wist het. Ze kwam van de plank af, sprong nog even op mijn tafel voor een laatste gesprekje en ging weg. De tijd van jeugdige overmoed en halsbrekende topprestaties was voorbij, maar dat betekende niet dat het leven nu minder interessant werd. Roosjes vorderingen in hart en huis van de K.'s waren spectaculair.
Als ik nu de trap op kwam, kwam het geregeld voor dat ik al van ver zoete woordjes hoorde. Meneer K. zat op de dekenkist op de overloop. Hij hield Roosje op schoot, leerde haar kunstjes en voerde haar brokjes ter beloning. Als hij mij hoorde aankomen, stond hij haastig op, schudde de kat van zich af en deed of er niets aan de hand was. Roosje van haar kant retireerde discreet. ‘Dag meneer K.,’ zei ik neutraal, verdween achter de gordijnen die mevrouw K. voor de kale zoldertrap had gehangen en klom me verkneukelend verder naar de zolder.
Mevrouw K. liet zich met deze ontwikkelingen voorlopig nog niet in, maar over vieze beesten had ze het niet meer. Als ze nu in haar keukentje stond te redderen, keek ze soms naar Roosje, die op de balk naast de bovenste tree van de trap geduldig zat te wachten.
Toen ik het jaar daarop weer terugkwam, kon ik als de huiskamerdeur van de K.'s even openging een stoel bij de kachel zien staan met een witte lap erin. En soms lag Roosje daar zelf, prinsheerlijk opgerold.
Bij mij zesde bezoek aan de Alexanderkade vond ik de derde verdieping verlaten. Nog geen week voor mijn komst, hoorde ik, had meneer K. een tweede infarct gehad, dat hem ditmaal fataal was geworden. Mevrouw K. was direct na de begrafenis naar haar familie in Duitsland vertrokken om te bekomen.
Het was gebeurd op hun balkon, vertelde Emmy me. Meneer K. had daar Roosje staan borstelen en zo had zijn vrouw hem gevonden, met de borstel nog in zijn hand. In de slaapkamer achter het balkon was Roosje, als ultieme geste, in meneer K.'s bed gekropen.
Die avond kwam Roosje net als altijd bij me op bezoek. Maar toen ze weer weg zou gaan, gedroeg ze zich ongewoon. Ze liep de gang op, bleef halverwege staan, mauwde en keek naar me om. Ik begreep dat ik mee moest komen.