‘Praat maar niet met Fons over alles wat ik je heb verteld,’ zei ze bovenaan de trap bij het afscheid.
De zon breekt even door het wolkendek en ze buigt zich weer naar zijn oor. Het lage licht valt op de blonde haartjes op haar wang en in haar hals; haartjes die je bij een normale belichting niet ziet en die haar iets zachts en meisjesachtigs geven - iets wat hem aan zijn moeder doet denken en hem tegelijk beroert op een manier zoals zijn moeder dat nooit gedaan heeft.
‘Ik moet je iets belangrijks zeggen,’ roept ze boven het treinlawaai uit.
‘Voor de draad ermee,’ roept hij terug en probeert het speels te laten klinken.
Het gaat natuurlijk over de uitvoering waar ze naar op weg zijn, over iets waar hij misschien rekening mee kan houden in zijn bespreking. Zo'n beroep heeft ze vaker op hem gedaan als ze bang was dat er iets in de krant zou komen waar Diepenbrock ‘verdriet’ van zou kunnen hebben. Dat Utrechtse koor is natuurlijk lang niet goed genoeg voor Diepenbrocks weelderige polyfonie en voortdurende gemoduleer. Bovendien is er veel te weinig repetitietijd geweest. De solist is een dilettant. Het orgel van de St. Catherina is te beperkt voor de orkestrale klank die Diepenbrock voor ogen staat. Enzovoort, enzovoort. Hij weet het allemaal al, Diepenbrock zelf heeft het hem in detail verteld, na de rampzalig verlopen eerste repetities. Maar ook zij wil er hem natuurlijk nog eens op attenderen, omdat er juist bij dit werk zoveel op het spel staat voor Diepenbrock.
‘Gaat het over de Missa?’ roept hij. Er klingelt een overweg voorbij. Verderop in het gangpad komt de graatmagere muziekmedewerker van De Maasbode uit zijn coupé. Hij neemt hen van top tot teen op, knikt dan beleefd en loopt met onvaste tred de andere kant op, van hen af. Vermeulen schuift het raam een stuk dicht om de conversatie te vergemakkelijken.
‘Over de Missa?’ Elisabeth lijkt van haar stuk, bijna teleurgesteld dat hij zoiets kan denken. Ineens ziet hij rode vlekken onder de hooggesloten kraag van haar blouse opvlammen in haar hals. Er komen bittere plooien om haar mondhoeken en ze kijkt hem recht in de ogen. ‘Nee, het gaat niet over de Missa.’ Ze haalt diep adem, als om moed te verzamelen. ‘Mijn hele leven gaat het al over de Missa. Vandaag gaat het over mij. Ik hou van je, Thijs.’ Op het moment dat ze het zegt passeren ze station Breukelen. Een kruier op het perron leunt even op zijn steekwagen om de langsrazende trein na te kijken. ‘Ik kan het niet helpen maar ik hou van je.’
Voor haar woorden goed tot hem doordringen, kust ze hem op zijn