‘Zag je dan niks?’
‘Mijn zuster heeft een kussen voorgebonden’
‘Een kussen, oh juist. Gelukkig maar hè? Mijn zoon wilde juist iets met haar beginnen.’
‘Hou je zoon weg. Hij heeft een tomeloze lul. Waar of niet? Nou?’
Rick komt op haar toe en kijkt haar streng aan. De buurvrouw zwijgt. Myrna komt weer binnen. Ze doet haar jas uit, het kussen is een beetje verzakt. Dat doet ze eerst nog even recht voor ze de dassen losknoopt. Ze gaat door de zijdeur. Ook de buurvrouw vertrekt.
Rick pakt de koffiebus en gaat koffiezetten. De geur gaat de zaal in en de mensen snuiven diep.
Er komt een meisje binnen door de keukendeur, Iris. Opgemaakt, modehaar, dun gekleed, wiebelende hakken. Ze reikt Rick haar shag en hij rolt een sigaret voor haar.
‘Alsjeblieft. Wanneer kan jij het zelf?’
‘Heb je nog steeds die koffie van je moeder?’
‘Ja maar ik wil geen koffievisite.’
‘Jammer. En eh bedankt he?’
‘Ik wil geen meiden. Ik heb plannen.’
‘Plannen moet je niet hebben, dat is niet spontaan.’
Ze komt op hem af. Hij houdt zijn hand waarschuwend op.
‘En over mijn plannen moet ik nadenken. Ik moet uit het gat springen, het gat is dieper dan ik dacht.’
‘Wat voor gat?’
‘Het gat van de Palmstraat.’
Rick spreekt toneelbeschaafd. Iris heeft een schrale stem.
‘Ben ik dan zo lelijk?’
‘Nee je bent mooi.’
‘Zijn het de bloemen. Vind je dat ordi, mijn haar zo?’
‘Je haar is wel vrolijk.’
‘Ben ik vrolijk dan?’
‘Nee, je háár is vrolijk.’
‘Wat dacht je dan toen je me zag bij ons thuis op Oudjaarsavond?’
‘Ik dacht godver daar heb je Iris. Iedereen was oud, je ouders, je tantes, de buren. Jij was het enige mooie in de kamer. Je liep zo licht, je kwam iedereen verblijden met je oliebollen. Hocus pocus pilatus pas, ik wou dat iedereen kapot van mij was. Glimlachen. Geen enkele vieze oude vent werd overgeslagen. De vieze lente doet het met iedereen.’