Tirade. Jaargang 48 (nrs. 402-406)(2004)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 14] [p. 14] Peggy Verzett Gedichten het wereldt weet van der Hummes ervan? hij ademt door zijn hielen in het land van niemandal veld van wijde wildernis what about dada? ja wat about dada? tweehonderd gewrichten achttien openingen twaalf ingewanden en de muze toont ons haar geniale zones aandacht op aandacht oot oot naar elkaar toe we geuren als een kleine kerkdienst zien grote vormen met hun voornaam onder een lege hemel we roepen ‘als in een groot gewillig gezicht’ en ‘rabiaat’ [pagina 15] [p. 15] van der H is een dicht mens hij is een dichter hij schrijft over kathedralen die wiegen in de populier op het achterland we leven met de dingen plooibaar is deze pleisterplaats en de muze amuseert zich zeer (de binnenkant van mijn hazenhart en van der H's muzendienst) de veldmuis die aan de rivier drinkt neemt daarvan niet meer dan zijn buikje kan vullen [pagina 16] [p. 16] zoals toen alles en iedereen we vraten elkaar op de ondergang dacht en ik moest lijnen trekken langs een liniaal op een conferentie over het evangelie van de schildpad voor me zie ik nog coulissen op wielen met daarop helden, collies expressionistisch geschilderd langs een houten landhek van der H pakte het verkeerd aan zwaar bewimperd oog bandeloos gevuld met taaldingen als een geheim tekengenootschap op de voorstraat dat brandt keek naar nog geen beeldhouwer hier maar de muze roept en wij veranderen weer van een mens in een plek [pagina 17] [p. 17] de muze ligt op haar zij over ontbocheld land stante pede plaatsen zonder spreekwoorden ja waar vliesdunne plaatsen willoos trage plaatsen terloops en anoniem alledaagse plaatsen met minder tafelmanieren la la naar binnen gelokt is het naar buiten kijken ja ja de muze zingt op haar zij Vorige Volgende