Tirade. Jaargang 48 (nrs. 402-406)
(2004)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 86]
| |
Jan-Hendrik Bakker
| |
[pagina 87]
| |
zou zijn Max Havelaar nu nooit als boek hebben uitgebracht, maar als film, meent Marion Bloem. Ze heeft gelijk, hoewel Douwes Dekker niet het geld zou hebben gehad voor het produceren van een film.) De Franse schrijver, dichter en essayist Michel Houellebecq heeft in zijn werk de oorlog verklaard aan de hedendaagse informatie-maatschappij. Maar het is een oorlog die gestreden wordt met afgewend hoofd. Het is zoals Houellebecq het noemt ‘een koude revolutie’. Zijn boeken getuigen van een schrijverschap dat de huidige wereld van markt en strijd veracht. Maar ondanks deze vorm van hedendaagse wereldverzaking, een indruk die nog versterkt wordt door het vrijwillige ballingschap dat de schrijver zichzelf heeft opgelegd met zijn verhuizing naar het Ierse platteland, hebben zijn laatste twee romans, Elementaire deeltjes (1998) en Platform (2001), groot maatschappelijk tumult veroorzaakt. In Frankrijk voelt het linkse establishment zich door hem belachelijk gemaakt, orthodoxe feministen menen een oude vijand te hebben herontdekt (maar ze vergissen zich), sommigen rekenen hem tot de nieuwe reactionairen, zoals Daniel Lindenberg, en daar komen nu dan de gekwetste moslims nog bij. Toch is dat tumult maar een bijproduct van dit werk. De schrijver mag misschien graag provoceren, zijn schrijverschap is wel degelijk ingetogen. Kapitalisme, feminisme, islamitische fundamentalisten, het zijn grootheden die gevoegd kunnen worden bij de ramp die het leven toch al is in de ogen van Houellebecqs hoofdpersonen. Dat de schrijver schrijft is niet om de wereld te verbeteren, zijn drijfveer is louter overlevingsdrang in de vorm van het scheppen van ademruimte. En ook het omgekeerde geldt: de enige reden waarom men blijft leven is om te kunnen schrijven. De werkelijkheid is onverdraaglijk, alleen literatuur biedt soelaas. Houellebecqs monografie over Lovecraft eindigt met een formulering van de taak van de schrijver: ‘Een alternatief aanreiken voor het leven in al zijn vormen, een permanente weerstand bieden, een permanent appèl doen aan het leven: dat is de hoogste missie van de dichter hier op aarde.’ En Lovecraft heeft aan die missie ruimschoots voldaan, meent Houellebecq. Het is het grootste compliment dat men in de wereld van Houellebecq een schrijver kan maken. Maar behalve een compliment aan de Amerikaanse auteur, lezen wij hier ook het programma van de schrijver zelf.
Michel Houellebecq is de afgelopen jaren vaak genoemd in relatie met Albert Camus' opvattingen over de absurditeit en het vreemdeling-zijn in | |
[pagina 88]
| |
een onverschillige wereld. Zonder veel moeite kan men, met name in De wereld als markt en strijd (oorspronkelijke uitgave Parijs 1994) en Platform, frappante stilistische en thematische verwijzingen vinden, maar er is ook een groot verschil. Albert Camus koos voor het leven uit liefde voor het leven, Houellebecq geeft de voorkeur aan het schrijven. ‘Een dode dichter schrijft niet meer. Het is dus belangrijk dat u blijft leven,’ staat er in Rester vivant. Het schandaal van de werkelijkheid lost men niet op door er tussen uit te knijpen. Zelfmoord speelt de vijand alleen maar in de kaart. Hoewel de kern van mijn betoog is dat Houellebecqs schrijverschap een humanistische inspiratie kent, is zijn doel niet de wereld bewoonbaar te maken, maar een vluchtroute te creëren waarlangs innerlijke emigratie uit de eendimensionale samenleving mogelijk wordt.
Michel Houellebecq opereert in de vrije ruimte tussen literatuur en denken. Daarmee valt hij enerzijds geheel binnen de Franse traditie, waarvan hij zich anderzijds rabiaat heeft afgekeerd. In zijn werk vindt men weliswaar alle postmoderne thema's uit de hedendaagse Franse filosofie terug, maar hij verfoeit tegelijkertijd de namen die bij deze de literair-filosofische elite horen. Foucault, Derrida, Bourdieu, Baudrillard en Deleuze bespot hij met duivels plezier. Zijn eigen helden zijn tamelijk perifeer in de literaire wereld: een negentiende-eeuwse positivist, Auguste Comte, een rockzanger/dichter, Neil Young, en een griezelauteur, H.P. Lovecraft. Ze hebben hebben gemeen dat zij personages uit één stuk zijn en bezeten van hun eigen werk. In Houellebecqs kritiek op de Franse literaire elite van de laatste dertig jaar, klinkt afkeer door van de vrijblijvendheid en het relativisme van deze generatie. Deleuze bijvoorbeeld, de heilige van geheel voormalig-links Frankrijk, wordt in Elementaire deeltjes ten tonele gevoerd als een laffe, ouder wordende man, die zelfmoord pleegde uit gemakzucht. De befaamde postmoderne ironie is de schrijver een gruwel, zijn stijlmiddel is het veel grovere, maar ook minder vrijblijvende sarcasme. Het merkwaardige daarbij is dat hoewel ook Houellebecq, zoals alle Franse postmoderne filosofen, in de leer is geweest bij Nietzsche, zijn werk in moreel opzicht de geest van Kant ademt, van de Verlichting derhalve. Zijn sarcasme komt voort uit woede over de verkwanseling van de menselijke waarden. En zo is Houellebecq in het overgangsgebied van literatuur en filosofie, denken en verbeelden, protagonist geworden van een nieuwe ernst. Het deconstructivistische spel is voorbij. Houellebecq wil de waarheid en niet | |
[pagina 89]
| |
de schijn. ‘De waarheid is aanstootgevend. Maar zonder haar heeft niets enige waarde.’ Het werk van Houellebecq vertoont een grote mate van onderlinge samenhang. Zowel zijn essays als zijn romans cirkelen rond steeds hetzelfde thema: hoe te overleven in een wereld waar de markteconomie tot in alle hoeken en gaten is doorgedrongen. Een al te strikte scheiding tussen de essayist en de romanschrijver zou tekort doen aan het complementaire karakter van deze teksten. De essays zijn vaak apodictische samenballingen van Houellebecqs sombere visie op de werkelijkheid, terwijl de romans lange zakelijke passages bevatten met sociologische en cultuurfilosofische beschouwingen waarin het er weliswaar op een zelfde krachtige manier van stellen toegaat, maar waarin het ‘schandalige’ karakter van de werkelijkheid, die tot uitdrukking komt in het lijden van de hoofdpersonen, in een breder verband wordt geplaatst en geïroniseerd. Zijn tot nu verschenen romans De wereld als markt en strijd, zijn debuut, Elementaire deeltjes, Lanzarote en Platform hebben als uitgangspunt een vijandige wereld, waar het eenzame individu zich moet zien te handhaven. In een volledig materialistische samenleving biedt alleen seksueel genot vergetelheid, maar ook dat artikel is onderhevig aan de wetten van vraag en aanbod. In zijn debuut schetst Houellebecq hoe het beginsel van vraag en aanbod het persoonlijk leven van jonge informatica-ingenieurs heeft doordrongen. Elementaire deeltjes is een visionaire, science fiction-achtige terugblik op de wanhoop van de postmoderne generatie vanuit een tijdperk waarin de geslachtelijke voortplanting is ‘overwonnen’ en de mens zichzelf overstegen heeft. Platform ten slotte is een macabere en cynische uitwerking van de vaak gehoorde kreet dat de hedendaagse westerse mens een toerist is geworden, een dakloos individu dat vrijblijvend de wereld over ‘zapt’. Houellebecq trekt de term toerisme zijn eigen symbolisch universum binnen en werkt het gegeven uit als sekstoerisme, een thema waar hij ook al even mee speelde in het tamelijk onbenullige fotoboek Lanzarote. Houellebecqs universum vertoont verwantschap met dat van Willem Frederik Hermans en andere schrijvers die een radicaal positivistisch beeld van de werkelijkheid hebben. Kort samengevat komt dat erop neer dat de wereld van een sadistische onverschilligheid is, waarmee eigenlijk niet te leven valt. De wereld, als loutere optelsom van wetenschappelijke feiten, is onherbergzaam: de waarheid is in die zin schandalig dat het lijden op puur toeval berust. Deze extreem positivistische opvatting combi- | |
[pagina 90]
| |
neert Houellebecq met Nietzsches afwijzing van een ontologische grond, waardoor alles interpretatie wordt en er geen ultieme werkelijkheid kan bestaan, zelfs niet die van het wetenschappelijk materialisme, dat de geobjectiveerde, zielloze natuur als basis van alles beschouwt. In de schoot van het oude negentiende-eeuwse materialisme ontstond immers het vooruitgangsdenken, waar Houellebecq, zoals velen tegenwoordig, een grote afkeer van heeft. Alleen de chaostheorie komt volgens Houellebecq in aanmerking om het model te leveren vanwaaruit de wereld verklaard kan worden. Lang voordat Elementaire deeltjes zou verschijnen schreef Houellebecq in zijn essay over Lovecraft al: ‘De kosmos is niets anders dan een vluchtige rangschikking van elementaire deeltjes. Een overgangsfiguur op de weg naar de chaos (...). De menselijke soort zal verdwijnen. Andere soorten zullen verschijnen en op hun beurt verdwijnen. (...) Alles zal verdwijnen. En menselijke handelingen zijn even vrij en van zin ontbloot als de vrije bewegingen van elementaire deeltjes.’ In andere essays, met name Nader tot de ontreddering (Approches de désarroi), geeft Houellebecq een filosofische blauwdruk van zijn antropologie. De huidige mens is de postmoderniteit al voorbij. Hij wordt geplaagd door een grote geestelijke vermoeidheid, hij moet zich, ook als hij ouder wordt, handhaven binnen het erotische waardesysteem van de discotheek, waarbij de supermarkt zijn dagelijkse habitat is geworden. Houellebecq bekent een bewonderaar te zijn van Arthur Schopenhauer, maar de wereld als wil en voorstelling - zoals de titel luidt van het belangrijkste werk van de Duitse filosoof - van het subject bestaat toch al lang niet meer, meent hij. De mens van de supermarkt kent geen sterke, homogene wil. De wil is versplinterd tot kortstondige en plotseling opkomende verlangens, bespeeld door de dynamische boys and girls van de reclame. En wat de representatie van de wereld betreft, die heeft haar zwaarte verloren. Zij is louter amusement geworden.
Men kan het werk van Houellebecq lezen als een vorm van sociale science fiction. Ondanks de schijn van realisme, onder meer veroorzaakt door de reportage-achtige techniek, gaat het in zijn romans steeds om denkexperimenten. Zelf noemt Houellebecq in een van zijn laatste essays (‘De twintigste eeuw voorbij’) sciencefiction een ernstig onderschat genre. Volgens hem is dit genre veel beter dan de door hem inferieur geachte menswetenschappen in staat een perspectief te openen op de toekomst van de mensheid. Het heeft zich ook, vindt hij, bewezen als filosofische | |
[pagina 91]
| |
literatuur, waar reflectie plaats vindt op wie wij zijn en wat wij kunnen worden. In Houellebecqs eigen fictionele werk wordt de mensheid en het mens-zijn voortdurend onder de loep genomen, becommentarieerd en van wetenschappelijke toelichting voorzien. Hoewel de settings van zijn romans de eigen tijd lijken te spiegelen zijn het eigenlijk extreme vereenvoudigingen van tendensen, zoals het hedendaagse individualisme, nihilisme en de consumptie-economie. Houellebecq brengt ze terug tot een model (bijvoorbeeld ‘de discotheek’, ‘de supermarkt’ of ‘de parenclub’). Deze werkwijze combineert hij met een diep inzicht in de ziekten van deze tijd. In Platform laat hij moslim-fundamentalisten een terreuraanval uitvoeren op een door westerlingen bezocht erotisch paradijs op een Thais eiland. Zo reageren in het laboratorium van zijn verbeelding het postmoderne westerse materialisme met de reactionaire islam. Het is verbluffend hoe hij daarmee bijna tot in de details de aanslag op het uitgaanscentrum in Bali uit oktober 2002 voorzag.
Het schrijverschap van Houellebecq bevindt zich nog in volle ontwikkeling. Misschien zal over een aantal jaren blijken dat het zijn hoogtepunt reeds gehad heeft in de roman Elementaire deeltjes. Die literaire beoordelingskwestie laat ik hier voor wat ze is. Het werk zoals dat er nu ligt is interessant in zijn innerlijke tegenspraak. Het verkondigt de totale burn-out van het humanisme, terwijl het er toch ook zo sterk in wortelt. In zijn schrijverschap balt zich zo de aporie van de moderniteit samen: enerzijds klagen wij de wereld aan omdat deze met de Verlichting ontzield is geraakt, anderzijds doen wij dat juist uit naam van de menselijkheid die onlosmakelijk met de Verlichting verbonden is. Hoe zeer geïnspireerd door rede en humaniteit de schrijver ook moge zijn, de paradox is dat een utopisch alternatief in dit werk vrijwel ontbreekt. Houellebecq schrijft en denkt niet uit naam van een ideaal. Zijn positie is ‘midden in de wereld’, zoals ook de ondertitel luidt van Lanzarote en Platform (in Frankrijk zelfs de hoofdtitel: Au milieu du monde: Plateforme) luidt. Toch zijn er echo's te horen van een betere wereld. Het kan geen kwaad daar even bij stil te staan. Ik noem in de eerste plaats: het klassieke liefdesideaal, de lichamelijke en geestelijke verbondenheid van twee mensen. Dat ideaal klopt toch, temidden van alle geneuk, gelik en gezuig (want het liefdesbedrijf moet je objectief/descriptief benaderen, vertelde de schrijver droogjes toen hem tijdens een recent bezoek aan Den Haag gevraagd werd naar zijn pornografisch-nuchtere weergave van de liefde), | |
[pagina 92]
| |
al was het maar in de vorm van een soort seksuele kameraadschap. Die kameraadschap zien wij nog niet zijn debuut De wereld als markt en strijd, maar wel in zijn twee volgende grote romans. In Elementaire deeltjes zijn het de vrouwen Christiane en Annabelle die een onthutsende trouw en altruïsme aan de dag leggen voor respectievelijk Bruno en Michel. Maar ze sterven beiden. De passage rond de dood van Annabelle behoort trouwens tot de mooiste bladzijden uit de moderne literatuur die ik ken. De relatie tussen Michel en Valerie uit Platform is er eveneens een van echte liefde. Maar zoals gezegd, de dood komt aan al dit moois een eind maken, in het laatste geval in de vorm van islamitisch fundamentalisme. De liefde is net zo sterfelijk als het lichaam zelf. Ook dat is een consequentie van het westerse materialisme. Opvallend is dat het steeds vrouwen zijn die tot echte liefde het initiatief nemen. De man is in Houellebecqs wereld niet per definitie slecht, maar hij is door de concurrentiegeest gedoemd de andere mannetjes te verslaan, to go out there and beat the others. Men kan zeggen dat ‘het vrouwelijke’ in de zin van het zachtaardige, gevende en zorgende deel van de mens (man of vrouw) bij Houellebecq in ere wordt gehouden. Zijn feministische critici hebben hem wat dat betreft slecht begrepen. Ook Houellebecqs afwijzing van de sm-scene moeten wij zien als kritiek op het doorslaan van de seksuele revolutie. In Frankrijk vond deze sm-scene de laatste decennia een intellectuele rechtvaardiging in het werk van Bataille. Houellebecq heeft er slechts spot voor over. sm is geperverteerde seks, waar macht en pijn de ingrediënten van het genot zijn geworden in plaats van tederheid en vreugde. Sade's antwoord op de Verlichting, een radicaal egotisme van de lust, is niet Houellebecqs antwoord. Daarmee blijft hij vasthouden aan een humane waarde. Een tweede echo kan men beluisteren in Houellebecqs verhulde hang naar spirituele ascese. Zelf heeft de schrijver zich teruggetrokken op het Ierse platteland. Maar ook in zijn werk vinden wij tekenen van een zeker verlangen naar zuiverheid. Zo bewondert hij het puritanisme van Lovecraft, zonder het na te volgen uiteraard. Maar met name in Elementaire deeltjes zijn er sporen van sympathie voor het boeddhisme te vinden, vooral in de passage over de dood van Annabelle, waar Michel universele liefde en afstand van de hartstochten als enige remedie tegen de hel ziet. Dit ‘boeddhisme’ zal uiteindelijk vorm krijgen in de eeuwige, geslachtloze ‘supermens’. Michel immers is in dit boek de Messias die de mensheid van zichzelf zal verlossen. Maar - en dat is wezenlijk verschillend - de | |
[pagina 93]
| |
verlossing gaat via de wetenschap. Van een terugkeer naar een bezielde natuur, waar de mens één is met de kosmos, moet Houellebecq niets hebben, ondanks zijn kritiek op de moderniteit. De natuur is ‘een grote holocaust’ houdt hij mensen voor die wellicht mochten denken dat een leven meer in harmonie met de natuur vrede zou kunnen brengen.
Ondanks alle kritiek op de links-humanistische politieke elite, die vermoedelijk veel te maken heeft met kritiek op de machtskliek rond de voormalige Franse socialistische president François Mitterrrand, spreekt uit het werk van Houellebecq een sterke deernis met het individuele lot van de eenzame mens. Dit concrete engagement is de rest van een op de proef gesteld verlichtingsdenken, waarmee wij het heden moeten doen. Zoveel maakt het werk van Houellebecq wel duidelijk. Het menselijk geluk is onbereikbaar, maar een schandaal blijft het! Precies hier ligt het aangrijpingspunt van Houellebecqs schrijverschap. Waar de wereld totaal betekenis- en zinloos is geworden en de mens een willoze extensie van de markt, komt de literatuur in het geweer. En zo kan men Houellebecqs oeuvre weliswaar als littérature noire betitelen, omdat het zich in een romantisch sarcasme tegen die wereld keert - die beweging levert ook een nieuw soort humanisme op. ‘De literatuur schikt zich overal in, stelt zich overal mee tevreden, wroet in de vuiligheid, likt de wonden van de misère. Zodoende kon er een paradoxale poëzie, een poëzie van angst en bedruktheid, ontstaan te midden van de hypermarkten en de kantoorflats.’ De literatuur heeft ook niet langer tot taak een ‘zijnshuis’ te scheppen, maar slechts om een stap opzij te kunnen doen, even weg uit het zijn. Houellebecq lijkt te bedoelen dat literatuur geen autonoom rijk der verbeelding meer kan creëren, waartoe men zijn toevlucht mag nemen als de werkelijkheid niet meer voldoet - de literatuur als droomfabriek -, maar dat zij ingezet dient te worden als ontregeling van het apodictische en massieve karakter van de wereld en dat is, ik herhaal het nog eens, de commerciële door de informatietechnologie beheerste samenleving. Literatuur schort de totalitaire macht daarvan op. En precies in die opschorting kan de mens zichzelf hervinden als mens, als denkend wezen met een eigen ‘wil en voorstelling’. Volgens Houellebecq komt alleen het medium van het gedrukte boek in aanmerking voor een dergelijke opschorting. Het is een mening waarin hij niet alleen staat. Maar het is wel opmerkelijk dat juist iemand die, zo er enig heil te verwachten valt op deze wereld, dat heil van de technologi- | |
[pagina 94]
| |
sche ontwikkelingen verwacht, zich op dit punt zo conservatief opstelt. Houellebecqs standpunt strookt ook niet met zijn oriëntatie op andersoortige literaire cultuur dan alleen de traditionele. Begrijpelijk is zijn standpunt wel, omdat hij het boek, in zijn betrekkelijke eenvoud, het meest in staat acht zich aan de wetten van de commercie te onttrekken. De zwakte van het medium, dat zij niet meer met de massamedia kan concurreren, is ook zijn kracht. Houellebecq gaat in zijn Nader tot de ontreddering voorbij aan het feit dat ook andere vormen van expressie dan het boek mogelijkheden tot reflectie en het doen van ‘een stap opzij’ bieden. Hoe het ook moge zijn, op dit punt benadert hij plotseling weer de traditionele humanistische positie, die de ‘bonae litterae’ immers als de juiste habitat van het goede leven ziet. Het goede leven heet bij Houellebecq niet meer ‘het goede leven’, maar ‘opschorting, uitstel en (tijdelijke) bevrijding’ van het leven als kwaad. Het is een verschil dat meer dan retorisch is, dat wel, want het valt niet mee uit Houellebecqs ideeën een strategie voor levenskunst te distilleren. De oude humanisten boden die gelegenheid wel. Bij H. gaat het eerder om hautain dandyistisch verzet; maar op de schaal van goed en kwaad zijn de letteren hier nog steeds ‘goed’ en het naakte, ongereflecteerde leven van alledag, met zijn perpetuum mobile van verdriet, begeerte en strijd tegen het verval, ‘slecht’. Literatuur kan niet langer onderdak bieden aan het zijn. Heideggers visie op de mens, en dan vooral op de dichter als hoeder van het zijn, is niet aan Houellebecq besteed. Het zijn heeft niets dan ellende gebracht. Literatuur behoort juist een schuilplaats voor de mens tegen het zijn te bieden, is zijn devies. En zo komt Houellebecq verrassend dicht bij Erasmus. Die zag in zijn Boek tegen de barbarij ook twee grote vijanden van de letteren. In de eerste plaats de lieden die de literatuur geheel overbodig achten, omdat het ware geloof overal al in voorzag, en direct daarna de dweepzuchtige scholastici die hun eigen intellect aanbaden. Als de letteren ons bescherming kunnen bieden tegen de nihilistische terreur van een plat materialisme (het hedendaagse volksgeloof) of de onvruchtbare spitsvondigheden van de academische wereld (de literatuurwetenschap), dan is zij onze laatste hoop. Houellebecq schildert de literatuur graag als straathond af. ‘Die bestand is tegen alle mises en abyme, deconstructies en opeenstapelingen van ironiserende subteksten, hoe subtiel ook. Die gewoon weer overeind komt, zich uitschudt en op haar poten gaat staan, zoals een hond die in een vijver heeft gezwommen.’ | |
[pagina 95]
| |
Vijfhonderd jaar na Erasmus, zo zou men kunnen zeggen, komt deze hond ons weer gezelschap houden. Nu de goden al zo lang niets meer van zich hebben laten horen, kan alleen de literatuur ons nog redden. |
|