Tirade. Jaargang 47 (nrs. 398-401)(2003)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 64] [p. 64] Leo Vroman Een psalm voor u, brave ouwe God in Uw zo paars geverfd betonnen bruidsgewaad, wat een schier eindeloos gedonder en rommel nu Gij eindelijk sterft met Uw van ons geërfd gelaat en nog vreselijker van onderen met Uw dijgewelf te bovenaards behaard, tussen de grote tenen van 1 voet hebt Gij zo veel menselijke kaas bewaard dat Gij Italië daar nog steeds mee voedt. Graag zie ik U nog levend afgeschilderd op nu al eeuwen oude schilderijen met Uw vreselijk verborgen dijen en Uw oogopslag toen al verwilderd. Brave God, wat dan die storm beduidde die Uw baard deed wijzen naar het Noorden terwijl Gij staarde naar het Zuiden alsof Gij daar een buitenwereld hoorde? Wat kan U, zeg vanavond laat, vervangen, Iets waar vanmiddag nog geen mens van weet: een Lichaam zonder aangezicht? Soms kan ik openbarend graag verlangen naar een geweldig wapperend Kleed, Naderend Noorderlicht. [pagina 65] [p. 65] En U, Systeem van ongehoorde tijden! Wat heb ik in mijn tijd gedaan? Gewoekerd met mijn medelijden voor al wat is vergaan: een droom hartstochtelijk beschreven, verkreukeld en vergeeld, een wonder schromelijk overdreven, de donder van een vallend beeld, een dode God slecht opgezet met ogen van gebroken glas nog drijvend op zijn wolkenbed alsof Hij het was Vorige Volgende