Tirade. Jaargang 47 (nrs. 398-401)(2003)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 59] [p. 59] Toon Tellegen Gedichten In de hoogste boom In de hoogste boom zingt een lijster: deze beker, deze beker... overal mensen, gebukt onder liefde, zitten onder de liefde, weten niet meer wat ze ermee moeten doen - en al die schorre bazuinen tussen de wolken door - zwart van de mensen, de wateren onbegaanbaar, geen spoor van de dood en steeds meer liefde, alleen maar liefde, ze zakken door hun knieën, ze zwichten, hun verregaande stramheid, hun tol - ... aan míj, zingt de lijster, aan míj. [pagina 60] [p. 60] Een buiging voor mijzelf Ik maak een buiging voor mijzelf uit angst en eigenwaan, mijn hoofd raakt de grond dieper! deemoediger! verdwijnt in de grond lager! smadelijker! volmaakte buigingen zijn fataal ik ben het, ik ben het maar er is een koninkrijk onder de grond onbeheerd en schitterend ik weet het. [pagina 61] [p. 61] Geen gedicht Ik schrijf een gedicht, maar een gedicht heeft geen zin. Ik schrijf twee gedichten, maar twee gedichten hebben nog minder zin. Ik kijk naar buiten, de zon schijnt, de lucht is blauw, er koeren duiven, een vrouw hangt de was op, roept iets naar binnen, het is aan het eind van de winter, en plotseling, koortsachtig en met trillende vingers, schrijf ik geen gedicht. Geen gedicht heeft ooit zoveel zin gehad. Ik leun achterover, ik wist niet dat ik geen gedicht kon schrijven. Ik vouw mijn handen achter mijn hoofd. Ik leun nog iets verder achterover. [pagina 62] [p. 62] Op weg naar de sterren Het loopt nog eens slecht niet mij af, wonderbaarlijk slecht, misschien zelfs aangrijpend slecht (snikken, overgaand in ruw slikken en elkaar aanstoten van verbazing en verdriet: ‘Zie je de slechtheid van dát aflopen...’), er schrikken vogels op in het hooigras, er roept een zonderling: ‘U trapt onvervroren op mijn enige resterende nog functionerende onledige ziel, of bent u soms op weg naar de sterren?’ Ik ben op weg naar de sterren. Ik ben een beetje moe. [pagina 63] [p. 63] Over het ik Het ik is leeg - de eigenaren wonen elders in regenwouden ondergronds achter de wolken, vullen hun leven met wrevel en ontzag - als ze het ik bezoeken zijn ze devoot en sentimenteel, schudden hun onlust van zich af - ze laten elkaar het ik zien, buigen naar elkaar toe: ons ik, dit is nu ons ik, ons eigen ik... in hun gedachten ruimen ze het in met tapijten en reusachtige schilderijen en een bed in elke hoek - ze zitten op de kale vloer van hun grote onbewoonde ik, proberen te snikken, smeken elkaar te mogen troosten - het kleinste leed is groot genoeg daartoe - naast het ik is een rivier, waarin zij verdrinken alvorens naar elders terug te keren. Vorige Volgende