| |
| |
| |
Over de verontrustende neergang van een groot literair talent (G.K. van het Reve)
Arnon Grunberg
In de wastafel liggen een reisgids, een mobiele telefoon in een kunstleren hoes en een haarspeld. Het douchegordijn is grijs, met een patroontje en veel ondefinieerbare vlekken, het water loopt maar er staat niemand onder.
Op de wc zit een man van een jaar of veertig in een grijs pak. Hij heeft al zijn haren nog, zijn nagels zijn goed verzorgd, hij bladert in een oude en vrijwel lege agenda waar wat visitekaartjes in zitten en twee krantenknipsels over Fujimori. Hij weet niet of het de hoogteziekte is of dat hij iets verkeerds heeft gegeten, de maag slaat vaak op het hoofd, maar het voelt alsof hij een zonnesteek heeft opgelopen. Dat is onmogelijk, hij is al dagen niet in de zon geweest, al weken. Mensen hebben het over zeurende pijn, maar deze pijn zeurt niet, deze pijn klopt. Als een bediende die maar niet kan geloven dat zijn meester geen ontbijt geserveerd wil krijgen, omdat de meester in zijn slaap is gestorven. Uit puur ongeloof blijft de bediende kloppen. Ritmisch en onophoudelijk.
Hij wacht op zijn chauffeur, Alejandro. Een melancholieke man die zijn melancholie omzet in snelheid. Misschien zou je het doodsdrift moeten noemen, want op een gegeven moment houdt snelheid op snelheid te zijn, vooral in een auto.
F. Springer was zijn grote voorbeeld. Maak er halfgod van. Schrijven en de diplomatieke dienst, dat wilde hij ook, het een vulde het ander aan. Het een kon niet zonder het ander. Jan Baptist Warnke, dat is de naam die in zijn paspoort staat. Een naam waarmee je eigenlijk alleen diplomaat kunt worden. Schrijven deed hij onder een andere naam, net als F. Springer, schrijven deed je wat hem betreft altijd onder een andere naam. Twee boeken, een verhalenbundel, erg geconcentreerd, wat een andere manier is om te zeggen dat die bundel maar uit een kleine honderd bladzijden bestond, en een roman, allebei goed ontvangen. De roman was zelfs genomineerd voor een prijs die inmiddels niet meer bestaat en een belangrijke krant had een groot interview met hem afgedrukt omdat critici hadden besloten dat hij veelbelovend was, dat hij wel eens het gezicht van de literatuur van de toekomst zou
| |
| |
kunnen bepalen. Wapenfeiten, hoe langer je ernaar kijkt hoe minder ervan overblijft.
Een Duitse uitgeverij had zijn roman in vertaling uitgebracht en Der Spiegel was bijzonder positief geweest, had hem zelfs vergeleken met Knut Hamsun, maar daar begreep Warnke niets van, want Hamsun had hij nog nooit gelezen. Hij had alleen over Hamsun gelezen, dat die een fascist was.
Qua diplomatieke dienst heeft hij het niet verder geschopt dan tweede man op een ambassade, dat hield in dat hij zich met culturele zaken mocht bemoeien, met economische zaken als die niet al te belangrijk waren. Een keer was hij militair attaché, wat neerkwam op regelmatig borrelen met andere militaire attachés. Een apart vak, na een paar borrels bekenden sommige attachés zich tot ideologieën die allang niet meer salonfähig zijn, maar men is tolerant in die wereld. Vooral na een paar borrels.
Borrels, heeft hij afgeschaft, volledig en radicaal. Zelfs niet in een bonbon.
De diplomatieke dienst heeft hij ook achter zich gelaten, net als de roman. Niet dat hij niet meer wil schrijven, maar uitsluitend non-fictie. Geen verbeelding meer, geen verzonnen verhaaltjes, geen afbeeldingen van de werkelijkheid die tegelijkertijd pretenderen die werkelijkheid toch niet helemaal te zijn. Fictie is een laffe oplossing.
Ergens in Nederland heeft hij nog een kind, een zoon, en een vrouw, ex-vrouw. Hij staat op goede voet met zoon en vrouw. Beter dan ooit eigenlijk. Ze is niet hertrouwd, maar ze heeft minnaars. Dat vertelt ze hem zelf niet, dat begrijpt hij uit de woorden van zijn zoon. Geruststellende woorden. Stel je voor dat ze niemand had. De zoon is een aardige jongen, hij heeft hem al maanden niet gezien. Gelukkig is er telefoon.
Hij draait de kraan dicht, het heeft geen zin meer nu in bad te gaan liggen. Alejandro kan er ieder moment zijn. Hij moet Paula interviewen, een jonge vrouw maar wel een met macht, werkzaam op het Ministerie van Defensie, opgeleid in Amerika. Als iemand hem iets kan vertellen over de stand van de burgeroorlog, iets wat verder gaat dan het officiële regeringsstandpunt, is zij het. Zo is hem van alle kanten verzekerd.
Hij pakt zijn aantekeningen, haalt zijn gehuurde mobiele telefoon uit de wastafel, en spuit wat deodorant onder zijn oksels.
Toen hij vroegtijdig de dienst verliet publiceerde een personeelsblad een kort interview met hem. Zijn superieuren hadden hem nog geprobeerd te overreden, vooral uit beleefdheid vermoedde hij, ze hadden over zijn pensioen gepraat, een carrière die in de knop zou zijn gebroken, de toekomst,
| |
| |
zijn staat van dienst, hij had alles rustig aangehoord en had toen gezegd, ‘mijn besluit staat vast’.
De interviewer vroeg hem tot slot wat zijn favoriete post was geweest. ‘Lima,’ had hij geantwoord, zonder aarzeling. Zonder blozen. ‘Lima.’ De interviewer had eraan toegevoegd, ‘dus uw laatste post was de beste?’ En daarmee eindigde het interview en zijn carrière als diplomaat.
De scheiding had daar niets mee te maken.
Buiten marcheren arbeiders, ze schreeuwen leuzen en op spandoeken staat geschreven dat de president een fascist is. Het is 1 mei. Een officiële feestdag, hier nog wel. Aardig dat Paula hem thuis wil ontvangen, de meeste mensen met macht ontvangen niet thuis, maar er zijn natuurlijk uitzonderingen.
Hij poetst zijn tanden. Eigenlijk moet hij naar de tandarts, hij kan het tandsteen met het blote oog van verre zien zitten, maar hij heeft geen tijd, en ook geen tandarts meer. Het blijft eigenaardig dat de marxistische rebellen bij dezelfde Zwitserse bank zaken doen als de paramilitairen, maar misschien moet je dat toeval noemen. Toeval, zoals tandsteen toeval is. Hoe dan ook waren marxistische rebellen en Zwitserse banken een merkwaardige combinatie. Zou het ook toeval zijn dat hij zich in Zuid-Amerika altijd gelukkig voelde, in ieder geval gelukkiger dan op andere continenten?
Met zijn tandenborstel in zijn hand kijkt hij nog een keer uit het raam. Jeugdige leden van de militaire politie schermen de arbeiders af van de rest van het verkeer. Er wordt op trommels geslagen. Hij kan niet verstaan wat de arbeiders roepen. Een helikoper hangt in de lucht, vlak boven het hotel, aan het lawaai te horen.
Als er op iets maar genoeg winst wordt gemaakt is dat iets onuitroeibaar. De burgeroorlog is onuitroeibaar zolang de winstmarges groot genoeg zijn, hij wil niets anders dan de winstmarges in kaart brengen, met naam en toenaam.
De telefoon gaat en een receptioniste vertelt hem dat Alejandro in de lobby op hem wacht. Hij plast nog een keer, voor de zekerheid.
De grens tussen overwerk en overspel is onduidelijk. Helemaal voor een diplomaat, overwerk is borrelen voor het portret van de koningin. Het een volgt uit het ander.
Toen twee rugzaktoeristen op een koninginnedagreceptie van de ambassade waren beland had hij eerlijk geantwoord, ‘niets’ op de vraag wat hij daar in Lima deed, als tweede man. ‘Ja, ik leer een beetje Spaans, mijn zoon gaat naar de peuterschool, soms haal ik hem op. Verder niets. Nee.’
| |
| |
Het was hem niet in dank afgenomen.
Hij had haar ontmoet in een koffiehuis in de betere wijk van Lima. Niet ver van de ambassade, hij zat daar regelmatig, omdat hij niets te doen had. Dat was niet erg, niets doen, maar hij deed het liever niet op kantoor.
Ze studeerde sociologie. Net als Alejandro. Die had ook sociologie gestudeerd, na zijn studie had hij genoeg van Weber en werd een snelheidsduivel in dienst van Amerikaanse en Europese zakenmannen, diplomaten en toeristen die het avontuur zochten, maar wel een avontuur met chauffeur.
Ze was erg geïnteresseerd. In alles. Er was eigenlijk niets wat haar niet interesseerde.
Malena heette ze. ‘Kom je hier vaak?’ vroeg ze, toen hij met goed fatsoen niet meer kon blijven zitten, hij moest weer terug naar de ambassade. De schijn weegt zwaar.
‘Geregeld,’ zei hij, ‘ik werk daar.’ Hij wees op een goed beveiligde villa. Een tuinman was bezig bladeren te harken. Het minste wat je van een ambassade kunt zeggen is dat ze wat economie genereert. ‘Ik ben tweede man.’
Hij gaf haar een hand. ‘Sorry,’ zei ze, ‘dat mijn Engels zo slecht is.’
‘Het is uitstekend, ik ben degene die zich moet verontschuldigen, mijn Spaans had beter moeten zijn.’
Toen liep hij terug naar de ambassade en hij floot. Er was die dag iets gebeurd, niet veel maar wel meer dan anders. Genoeg voor nu in ieder geval. Een enkele keer, het komt niet vaak voor, maar toch, een enkele keer blijkt het toeval niet helemaal toevallig te zijn, een enkele keer is er over de waanzin nagedacht.
Alejandro zit in zijn witte auto, als hij Warnke ziet staat hij op en houdt de deur voor hem open.
‘We moeten omrijden,’ zegt Alejandro, ‘de halve stad is afgesloten. Vanwege de demonstraties.’
‘Het geeft niet, we hebben alle tijd.’
Hij maakt het zich gemakkelijk op de achterbank, probeert zijn notities nog een keer door te lezen, maar omdat hij misselijk wordt van rijdend lezen moet hij daarmee ophouden. Op vrijwel elke straathoek ziet hij leden van de militaire politie die in groepjes bij elkaar staan. Ze hangen er verveeld bij, alsof ze wachten op een film die ze al een paar keer hebben gezien. Er zijn ook vrouwen bij. De emancipatie verloopt voorspoedig.
Toen hij de dag na zijn eerste ontmoeting na afloop van de lunch niet terugkeerde naar de ambassade maar plaatsnam in het koffiehuis zat ze er, zoals hij had gehoopt. Zoals hij zich had voorgesteld. Zijn hoop viel even
| |
| |
samen met de werkelijkheid en dat, niets anders dan dat, is geluk.
Mooi was ze niet, niet echt in ieder geval. Wat ze wel was weet hij niet meer. Waarschijnlijk, als je alles nauwkeurig woog, beschikbaar. Energiek, ook dat. De energie van een gelovige, onderschat de aantrekkingskracht van het ware geloof niet.
Ze rijden naar het andere eind van de stad, het betere eind. Het is druk op de weg, mensen die zich verplaatsen omdat ze een vrije dag hebben. Op zijn schoot ligt de samenvatting van zijn boek over de winstmarges van de revolutie en de contrarevolutie, exclusief drugshandel. Hij heeft het zelf samengevat, om potentiële uitgevers te lokken, maar men wil er zijn handen niet aan branden. Het is er de tijd niet voor. Europa heeft andere zorgen. Het zit hem niet dwars, nog niet, misschien lucht het hem stiekem wel op.
Zo werd overwerk geleidelijk, vrijwel onopgemerkt, overspel, al hield hij zichzelf lange tijd voor dat het vriendschap was, en dat was het ook, voor de seks hoefde hij het niet te doen, die was, zelfs als je de haast wegstreepte en de oncomfortabele omstandigheden, onhandig. Ongelukkig misschien wel. Niet vertrouwd, eerder beschamend. Het beest wilde niet loskomen, wat wel wilde loskomen waren wat tranen, en daar wordt een man als Warnke week van.
Wie wil niet troosten? Die gruwelijke behoefte geliefd te worden, wat een corrumperende missie. Onmogelijk ook. Tot mislukken gedoemd.
Over haar politieke opvattingen sprak ze niet veel, je zou haast denken dat ze die niet had. Ze zei hooguit dat een buitenlander haar land nooit helemaal zou kunnen begrijpen. En dat nog terloops, tussen twee verhalen door die allebei over een rattenplaag gingen. Als buitenlander en literator had hij moeite met die opvatting.
Ze vroeg hem, na het troosten, wel eens wat te versturen per diplomatieke post. Een dienst die hij haar graag bewees, hij verstuurde vol vreugde brieven en pakjes voor derden per diplomatieke post, het verschafte hem de illusie dat hij niet helemaal overbodig was, als werkend mens.
Paula woont op de eerste verdieping van een flatgebouw met twaalf verdiepingen. Haar flat is licht en royaal, qua ruimte en qua meubelen. Minder zakelijk ingericht dan hij had verwacht. Veel bloemetjes, frutseltjes, een grote vaas in de vorm van een olifant. Behang in allerlei verschillende kleuren.
‘Wilt u thee of koffie?’ vraagt ze.
‘Thee. Graag.’
Hij kijkt rond, denkt aan Alejandro die nu beneden in zijn auto slaapt.
| |
| |
‘Cocathee? Dat is goed voor hoofdpijn.’
‘Hoe weet u dat ik hoofdpijn heb?’
‘Dat weet ik niet, ik zei het er gewoon bij, ik zeg het altijd tegen vreemdelingen. Maar als u hoofdpijn hebt kan ik u wel een aspirientje geven?’
‘Nee, dank u, zo erg is het ook weer niet.’
Ze is bezig in de keuken, hij neemt plaats op een witte bank. Hij vindt haar aardig, maar dat komt misschien omdat ze mooi is, mooi op een westerse manier. Verzorgd, behendig in haar presentatie, teer en toch ongenaakbaar.
Gebruikt heeft hij zich nooit gevoeld. Hij heeft zich wel een paar keer afgevraagd of hij zich gebruikt zou moeten voelen, maar hij zag niet in waarom. Gebruikt, het was zo'n term waar je weinig mee opschoot omdat vrijwel alles ‘gebruikt’ kon betekenen. Hij verontschuldigde zich wel eens midden in een discussie, ‘ik moet mijn zoon afhalen van de peuterschool. We praten morgen verder, Malena.’ Nooit zonder een gevoel van spijt. Ze discussieerden veel, als scholieren, over de meest basale dingen van het leven waar je op een gegeven moment echt over uitgesproken bent, maar ze was natuurlijk ook niet veel ouder dan een scholier, al zag ze er ouder uit, Malena, gerimpeld door de zon.
Paula komt terug uit de keuken. Ze schenkt hem in, gaat tegenover hem zitten.
‘Zullen we elkaar tutoyeren?’ stelt ze voor.
‘Graag,’ zegt Warnke.
Hij neemt een slok van de thee en brandt zijn tong. Hij glimlacht verontschuldigend.
‘Je schrijft een boek over de burgeroorlog?’
‘Ja,’ zegt hij.
‘Maar daar zijn al zoveel boeken over geschreven. En waarom jij?’
Hij verplaatst zijn kopje thee. Ze draagt een spijkerbroek, lage schoenen. ‘Ik wilde eigenlijk over Peru schrijven, ik heb daar een tijd gewerkt, maar dat lukte niet. Toen werd het Colombia. Ik miste mijn aansluiting in Bogota, moest blijven slapen, en werd verliefd. Op de stad.’
De anekdote zit goed in elkaar, hij heeft hem al honderd keer verteld, en wat meer is, je zou hem niet eens een leugen kunnen noemen.
‘Dit is ook een stad om verliefd op te worden.’
Hij neemt zijn kopje weer in de hand.
‘Pas op,’ zegt ze, ‘het is heet.’
Manchetknopen, dat was het afscheidscadeau dat hij van de ambassade
| |
| |
in Lima kreeg. Er zat een bescheiden receptie aan vast. Ze hadden een lied voor hem ingestudeerd waarin zijn tekortkomingen op licht satirische wijze de revue passeerden. Bepaalde tekortkomingen kwamen niet ter sprake, ook niet in gezongen vorm.
‘Dank je,’ zegt hij, ‘dat je me op je vrije dag hebt willen ontvangen.’
Hij weet nooit hoe hij moet beginnen, hij is ook geen journalist, het kost hem soms uren voor hij de vragen durft te stellen die hij zich had voorgenomen te stellen.
‘Daar zijn vrije dagen voor.’
‘Waarvoor?’
‘Om mensen te ontvangen.’
Ze manoeuvreert behendig. Ze is professioneel. Een vrouw die weet dat achter alle beleefdheid en charme een theorie verborgen zit die zij moet bevestigen, waarvoor zij een paar citaten moet leveren die de theorie moeten ondersteunen, misschien als het meezit meer dan alleen wat citaten. Vele journalisten hebben natuurlijk op deze bank gezeten, net als hij, welwillend, vol goede bedoelingen.
‘En morgen ga je weer terug?’
‘Ja,’ zegt hij, ‘morgen ga ik terug naar Europa. Ik moet mijn zoon weer zien.’
‘Hoe oud?’
‘Negen.’
‘Dus ik ben je laatste patiënt?’
‘Nou, ik kom nog wel eens terug, spoedig hoop ik.’
Hij leunt achterover.
‘Je neemt niets op?’
‘Ik maak aantekeningen, dat gaat prima. Ik kan steno.’
Een opmerking waar hij altijd succes mee oogst. Er zijn niet veel mensen meer die steno kunnen tegenwoordig, vooral geen mannen. Hij wel, en daar is hij trots op.
Hij pakt zijn pen en hij denkt aan de haarspeld in de wasbak. Ze vergeten altijd hun haarspeld, niet expres, een haarspeld is iets dat je vergeet, net als een manchetknoop.
Vanuit Den Haag had men nog even discreet geïnformeerd, waarom was er eigenlijk niemand van jullie op dat feest bij de Japanse ambassade?
Warnke had op een namiddag in de tuin de ambassadeur gevraagd of hij van plan was naar dat feest op de Japanse ambassade te gaan.
‘Ja,’ zei de ambassadeur, ‘ik denk het wel, daar moeten we heen.’
| |
| |
‘Ik zou het niet doen.’
‘Niet doen?’
De ambassadeur plukte wat bruine bladeren van een boom.
‘Het wordt geen leuk feest,’ zei Warnke, ‘heb ik ergens opgevangen.’
‘Oh,’ zei de ambassadeur en hij liet de bruine bladeren vallen opdat de tuinman ze later zou kunnen opvegen, ‘dan gaan we toch niet. Dan ga ik een dag eerder naar Aruba, ik word toch hoorndol van al die kerstrecepties.’
Toen liepen ze weer naar binnen, de ambassadeur sloot de tuindeuren, en daarmee was het gesprek beëindigd.
‘Begin maar,’ zegt Paula. Kennelijk wordt ze ongeduldig.
Hij vertelt wat hij weet, doet zijn theorie uit de doeken, vraagt om commentaar, en Paula is behulpzaam, hij kan niet anders zeggen.
Hij was niet betrokken, niet betrokken, precies dat vatte zijn positie samen, niet eens bij zijn eigen leven, wat hij dacht en wat hij deed had niets met elkaar te maken, politiek zag hij als een sport, een vorm van voetbal. Bovendien moet je niet over politiek discussiëren met de vrouw met wie je het bed deelt, zelfs al is het een voorlopig en onhandig bed.
Wat het wel was, die paar dingetjes die hij voor haar per diplomatieke post verstuurde, hoe je dat zou moeten noemen, hij weet het niet. Het sentimentele en altijd slijmerige spoor dat bij mannen als Warnke overblijft van geilheid. Dat zal het wel zijn.
Daarom hoefde hij haar geen vragen te stellen, kon hij haar geen vragen stellen. Hij begreep dat het toeval iets minder toevallig was geweest dan hij had gehoopt, maar hij vroeg zich nog niet af waarom ze hem hadden uitgekozen. Dat kwam later pas. Vanwege zijn weekheid, zijn literaire inslag, zijn grote gevoeligheid voor tranen in het algemeen en lijden in het bijzonder, zijn discretie?
Toen Malena in een bijzin iets over de receptie op de Japanse ambassade zei wist hij genoeg. Hij beschouwde het als zijn plicht, want zo was hij ook weer, een man met plichten, er was niets te doen op zijn werk, maar plichten waren altijd wel ergens te vinden, de ambassadeur in te lichten.
‘Hoe is het officiële regeringsstandpunt te rijmen met wat je me net vertelt?’ Hij klinkt als een machine. Zo iemand die op het vliegtuig vraagt of je je koffers zelf hebt ingepakt.
Paula kijkt hem uitdagend aan, hij voelt zich lichtelijk door haar geïntimideerd, niet omdat zij imminente seksualiteit lijkt te verspreiden, maar door haar kennis van zaken, de manier waarop ze zijn vragen beantwoordt, haar ironie.
| |
| |
‘De regering spreekt met vele monden,’ zegt ze, ‘zo hoort dat in een democratie. De mond van de president is daar slechts één van. Bovendien spreek ik op persoonlijke titel.’
Ze schenkt hem meer thee in.
‘Waarom ben je eigenlijk niet in Amerika gebleven? Was het daar niet makkelijker geweest, het leven?’
‘Ik ben hier geboren,’ zegt ze. ‘Ik voel me hier thuis, ik hoor hier thuis, dit is mijn land.’ Allebei kijken ze naar de vaas in een vorm van olifant.
Eenzaamheid is een zwakte. Terwijl het feest op de Japanse ambassade langzaam op gang kwam zat hij bij zijn vrouw en kind en deelde kerstcadeautjes uit. Hij ging vroeg slapen zonder nog naar het nieuws te luisteren, daarom hoorde hij pas de volgende dag van de gijzeling.
De internationale pers toonde veel belangstelling.
Pas na een paar dagen, toen ontkennen geen zin meer had, toen hij uren tevergeefs had zitten wachten in het koffiehuis, begreep hij dat Malena ook in de Japanse ambassade was. De gijzelaars hadden de cateringservice die de Japanse hapjes zou verzorgen zorgvuldig geïnfiltreerd.
De vrijlating van gevangenen werd geëist. Iemand van de katholieke kerk bemiddelde. De Nederlandse ambassadeur kwam gebruind terug uit Aruba, het leven hervatte zijn loop. De gijzeling sleepte zich voort en de internationale pers verloor zijn belangstelling, want voortslepen is geen nieuws.
Op de eerste verdieping van de ambassade, zo berichtten de kranten, speelden de gijzelaars 's avonds laat voetbal met elkaar.
‘Is het afgelopen?’ vraagt Paula, nadat hij kennelijk te lang heeft gezwegen.
‘Ja, ik geloof het wel,’ zegt Warnke. ‘Dit was het.’
‘Wil je wat soep?’
Hij aarzelt. Soep, wil hij soep?
‘Lekker.’
‘Kom mee naar de keuken, dan warm ik hem even op.’
De keuken is net als de woonkamer royaal. Fruitig is het woord dat in hem opkomt.
Hij zat weer alleen in het koffiehuis, precies zoals vroeger, alsof er niets was gebeurd, en hij begreep dat hoe het ook zou aflopen daar op de Japanse ambassade hij haar niet meer terug zou zien. Maar dat was niet wat hem stoorde, soms zag je mensen nooit meer terug. Zo ging dat. Het was iets anders waardoor het hem steeds meer moeite kostte de schijn op te houden die hij anders zo speels om zich heen had getrokken, als de sluier van een
| |
| |
godvrezende vrouw. Het slaapwandelen ging niet meer vanzelf. Den Haag informeerde voor de tweede keer waarom er eigenlijk geen Nederlandse diplomaten op dat feest waren. Toeval, luidde het antwoord, toeval, je kunt niet overal zijn.
Ze drinken de soep in de keuken.
‘Ik zie de burgeroorlog als een bedrijf,’ zegt Warnke in antwoord op een van haar vele vragen. Nu is het haar beurt, nu ondervraagt zij.
‘De burgeroorlog is een bedrijf.’
Ze drinkt wijn, hij niet en hij vraagt: ‘Als je zo tegen de staat bent waarom werk je dan voor die staat?’
Ze glimlacht, even raakt haar hand de zijne aan. Eenzaamheid is zwakte, zoveel is zeker, zoveel is bewezen.
‘Je moet compromissen sluiten,’ zegt ze. ‘Anders sterf je. Maar misschien verandert er ooit iets. De mensen zijn er nog niet klaar voor, misschien ooit, misschien sneller dan we denken.’ Ze glimlacht, ze heeft een mooi gebit.
De gijzeling sleepte zich voort tot de lente en hoe langer zij duurde hoe meer Warnke Malena begon te missen. Hoe minder hij ervan begreep waarom hij die avond bij zijn vrouw en kind was geweest, om alvast kerstmis te vieren, omwille van het kind. Met cadeautjes en engeltjes. Kaarsjes, een boom, liederen.
De regering probeerde de gijzelnemers met harde muziek uit hun slaap te houden, berichtte de televisie.
Op een middag in april was het voorbij, hij zat op de ambassade aan zijn bureau een brief te schrijven toen een secretaris zijn kamer binnenkwam en zei: ‘Kom snel televisie kijken.’
De beelden waren indrukwekkend. Dramatisch. Zoals ze dat bij de televisie graag hebben.
De staat had een tunnel gegraven, de gegijzelden waren allen ongedeerd, op een na die een hartinfarct had gekregen. De gijzelaars waren ter plekke doodgeschoten, ook zij die zich wilden overgeven.
De camera toonde de plekken waar vier maanden lang een groep feestgangers had gebivakkeerd. Ze dachten te zijn gekomen voor een kerstreceptie van de Japanse ambassade. Het werd een lange kampeervakantie. En toen, in een hoek van een kamer, op de grond zag hij het lichaam van Malena, haar hoofd, haar haren, haar buik. Het beeld was korrelig, maar het beeld bedroog hem niet. Hij stond naast de ambassadeur, men keek gespannen toe alsof het een voetbalwedstrijd was en hij kon zich niet aan de indruk onttrekken dat hij het was die daar aan flarden geschoten op het tapijt van de
| |
| |
Japanse ambassade lag. Hij wist het bijna zeker, daar lag hij. En hoe meer de gijzeling in de Japanse ambassade van Lima geschiedenis werd hoe overtuigder hij ervan raakte dat hij het was geweest die daar op een tapijt gecrepeerd was.
‘Hoe laat gaat je vliegtuig morgen?’ vraagt Paula.
‘Vier uur. Avianca naar Miami, de volgende dag verder naar Amsterdam.’
‘Zal ik je wegbrengen?’
Ze maakt hem verlegen.
‘Dat hoeft niet.’
‘Ik vind je aardig. En ik heb een veiligheidspasje, ik breng je direct naar het vliegtuig, scheelt je zeker anderhalf uur.’
Weer is daar haar hand. Zwakte is het. Niets dan dat.
‘Oké.’
Even is daar haar mond, dan maakt ze zich los en zegt: ‘Tot morgen, ik haal je op in je hotel.’
Pas een paar dagen na de bestorming hoorde hij dat veel van de vrouwelijke gijzelaars zwanger waren toen ze stierven. Geen wonder, wat moet je anders, vier maanden in zo'n villa.
Paula haalt hem op, precies als afgesproken.
Ze rijdt hem naar het vliegveld, leidt hem om de controles heen. Hij wordt in een auto naar het vliegtuig gebracht, zoals de piloten, de jongens van de cateringservice en de schoonmaakploeg.
‘Ik ben benieuwd naar je boek,’ zegt ze onder aan de trap. ‘Mag ik je nog een gunst vragen?’
Hij knikt.
‘Dit zijn wat boeken voor een vriend die in Dresden studeert. Zou je het op de post willen doen in Amsterdam? Ik heb er veertig dollar voor postzegels bijgedaan, het wisselgeld krijg ik later wel.’ Ze lacht hartelijk alsof het een grap is.
Haar seksualiteit is nog steeds imminent, gelukkig heeft hij geleerd imminente seksualiteit bijtijds te herkennen.
Hij neemt de dollars niet aan, het pakje wel.
Ze kussen elkaar, hij voelt haar tong maar hij proeft niets.
Hij moet opschieten, hij is de laatste, ze wachten op hem.
‘Pas goed op,’ zegt ze.
‘Waarop?’ vraagt hij, ‘ik ben al dood.’
Dan beklimt hij de trap, zijn laptop in zijn ene, het pakje in zijn andere hand. -
| |
| |
|
|