Tirade. Jaargang 47 (nrs. 398-401)(2003)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 638] [p. 638] Hester Knibbe Gedichten Dame met hoed Zij aan de andere kant van de tafel draagt haar hoed als een wapen waarmee ze de vingerafdruk van de jaren elegant overschaduwt. Was ze een woning, ze liet zich met wijnrank en bloemen begroeien, groene klimop die zomer en winter de vraat aan de voegen verdoezelt, ze liet de haag niet meer snoeien. Nu ze een vrouw is bedekt ze met mode de dood in haar huid, zet zich hoog op de hakken en trekt met de rand van haar hoed de groeven het zicht uit om de tijd schitterend beentje te lichten. Zie haar - dame met hoed - onsterfelijk zitten. [pagina 639] [p. 639] Ansichtkaart Je bent er geweest. De glanzende kaart verbeeldt waarover je schreef: een wereld zo weids dat het vier zijden breed van de kaart glijdt - zoals jij uit het landschap verdween: wandelaar die zomaar de horizon over schreed. Het oord op de kaart is veelzeggend alleen om hoe jij op de achterkant woord voor woord naar ons omkeek. Maar ook je handschrift verbleekt, het harde licht van de dag steelt de nachtblauwe inkt van je pen. Alsof je steeds stiller moet worden gelezen; om te horen misschien hoe je het voorleest [pagina 640] [p. 640] Jongenskopje Eerst was ik er en daarna mijn beeld. Ik speelde gewoon toen de meester mij kneedde. Gehard in het vuur werd ik breekbaar en stond op de schouw van mijn eeuw als versteend. Toen kwam er een tijd van vallen en breken; ook ik lag aan scherven te sterven, verdween. Totdat in een andere tijd een geoefende hand mij met wat passen en meten weer bestaan wist te geven. Maar ik ben nooit geheeld; onuitwisbaar loopt door mijn gezicht een lijkbleke streep waar je nooit meer omheenkijkt. Vorige Volgende